SlideShare una empresa de Scribd logo
1 de 47
Descargar para leer sin conexión
Earnings management in Nederland

      Beïnvloeden managers de winsten om de variabele
                  beloningen te verhogen?




C.K.S. Lam
15 augustus 2005
Earnings management in Nederland

      Beïnvloeden managers de winsten om de variabele
                  beloningen te verhogen?




Auteur:                C.K.S. Lam
Studentennummer:       1511262
Begeleider:            Dr. R.B.H. Hooghiemstra
Onderwijsinstelling:   Rijksuniversiteit Groningen
Faculteit:             Economische Wetenschappen
Opleiding:             Accountancy
Datum:                 15 augustus 2005
Plaats:                Groningen




                                                        1
Voorwoord

Voor u ligt het onderzoeksrapport naar earnings management in Nederland. In de periode
voorafgaand aan het masterjaar aan de Rijksuniversiteit Groningen heb ik twee
praktijkopdrachten uitgevoerd. De eerste praktijkopdracht was een oriënteerde stage bij Ernst
& Young Accountants in Groningen voor een periode van zes maanden. Daarna heb ik als
afstudeeropdracht een onderzoek naar de vervoerskosten uitgevoerd bij een zorginstelling in
Groningen voor een periode van zes maanden. Het masterjaar van de opleiding Accountancy
wordt afgesloten met een afstudeeronderzoek. Ik heb ervoor gekozen om een theoretisch
afstudeeronderzoek uit te voeren, omdat ik me wil verdiepen in een theorie. Daarnaast wilde
ik ervaren hoe een wetenschappelijk onderzoek wordt uitgevoerd.

De laatste tijd zijn de beloningen van managers weer actueel geworden. De managers
ontvangen hoge beloningen, terwijl de prestaties van ondernemingen achterwege blijven.
Daarnaast willen de ondernemingen geen loonstijging of slechts enkele procenten geven aan
de werknemers, omdat de ondernemingen stijgingen van de loonkosten niet kan veroorloven
in economische slechte tijden. Maar ondertussen stijgen de totale beloningen van de
managers. Ik heb onderzoek gedaan naar de toepassing van earnings management door
managers met als motief de variabele beloningen te verhogen.

Tot slot wil ik graag Dr. R.B.H. Hooghiemstra, begeleider vanuit de Rijksuniversiteit
Groningen, bedanken voor zijn begeleiding en beoordeling gedurende de onderzoeksperiode.
Daarnaast wil ik ook graag mijn vrienden en andere belangstellenden bedanken voor de tijd,
die ze in mijn onderzoeksrapport gestoken hebben om feedback te leveren. Als laatste dank ik
Geeske, die mij bijzonder veel steun heeft gegeven tijdens het onderzoek. Ze heeft daarbij het
onderzoeksrapport kritisch doorgelezen en van commentaar voorzien.


Groningen, 15 augustus 2005




Constant Lam




                                                                                            2
Afkortingenoverzicht

AC     =   totale accruals
AEX    =   Amsterdam Exchange
AFM    =   Autoriteiten Financiële Markten
DA     =   discretionary accruals
GAAP   =   Generally Accepted Accounting Principles
NA     =   non-discretionary accruals
OK     =   Ondernemingskamer
RJ     =   Raad van de Jaarverslaggeving
SEC    =   Securities and Exchange Commission
VEB    =   Vereniging voor Effectenbezitters




                                                      3
Inhoudsopgave

1. Inleiding ................................................................................................................................ 5
   § 1.1. De aanleiding................................................................................................................ 5
   § 1.2. De probleemstelling en deelvragen .............................................................................. 5
   § 1.3. De onderzoeksopzet ..................................................................................................... 7

2. Earnings management ......................................................................................................... 9
   § 2.1. Wat is earnings management?...................................................................................... 9
   § 2.2. Motieven voor earnings management ........................................................................ 11
      § 2.2.1. De kapitaalmarkt motieven ................................................................................. 11
      § 2.2.2. De contractuele motieven.................................................................................... 13
      § 2.2.3. De wet- en regelgeving motieven........................................................................ 14
   § 2.3. Earnings management & beloningsplan..................................................................... 14
      § 2.3.1. Het beloningsplan................................................................................................ 15
      § 2.3.2. Het agency-probleem .......................................................................................... 15
      § 2.3.3. Het variabele bonusplan ...................................................................................... 16
   § 2.4. Meetmethodes van earnings management.................................................................. 20
      § 2.4.1. Het wijzigen van grondslagen ............................................................................. 20
      § 2.4.2. De accruals meetmethode.................................................................................... 21
      § 2.4.3. De keuze .............................................................................................................. 23
   § 2.5. Earnings management in Nederland........................................................................... 24
     § 2.5.1. De wet- en regelgeving ....................................................................................... 24
     § 2.5.2. De onderzoeken................................................................................................... 25

3. Research design .................................................................................................................. 27
   § 3.1. De gebruikte data ....................................................................................................... 27
   § 3.2. De methode ................................................................................................................ 29
   § 3.3. De analyse .................................................................................................................. 30
      § 3.3.1. Regressie-analyse ................................................................................................ 31
      § 3.3.1. Chi²-toets ............................................................................................................. 32
      § 3.3.3. Variantie-analyse................................................................................................. 32
      § 3.3.4. Vergelijking......................................................................................................... 33
   § 3.4. De conclusies.............................................................................................................. 35

4. Conclusie ............................................................................................................................. 37
   § 4.1. De conclusie van het onderzoek................................................................................. 37
   § 4.2. De beperkingen en mogelijkheden voor verdere onderzoeken .................................. 40

Bijlagen.................................................................................................................................... 41
  1: AEX lijst 2002-2004 ........................................................................................................ 42
  2: Grafieken en tabellen ....................................................................................................... 43
  3: Literatuurlijst.................................................................................................................... 44




                                                                                                                                             4
1. Inleiding

In de inleiding behandel ik de verantwoording van het onderzoek. Allereerst wordt de
aanleiding van dit onderzoek weergegeven. Deze paragraaf geeft weer waarom bonussen van
managers weer actueel zijn. Vervolgens behandel ik in de tweede paragraaf de
probleemstelling. In deze paragraaf worden de doelen van het onderzoek en de relevantie van
het onderzoek voor de belanghebbenden besproken. In de vraagstelling bespreek ik de
centrale vraag van het onderzoek en de bijbehorende deelvragen. In de randvoorwaarden zijn
de beperkingen van het onderzoek weergegeven. Het eerste hoofdstuk sluit ik af met een
globale onderzoeksopzet.



§ 1.1. De aanleiding

“Topinkomens de afgelopen jaar 13% omhoog”, zo luidde de kop van een artikel, die op
maandag 13 juni 2005 in de Volkskrant verscheen. Dit is de conclusie van een onderzoek
uitgevoerd door de Volkskrant. De laatste tijd is er veel commotie ontstaan omtrent de
topinkomens van de managers van ondernemingen. De ondernemingen eisen van de
werknemers minimale loonstijgingen of zelfs de nullijn aan te houden, maar ondertussen
stegen de totale beloningen van de managers fors. Hierdoor kwam de maatschappelijke
discussie op gang wat uiteindelijk leidde tot een debat in de Tweede Kamer. De managers
legden de verantwoordelijkheid bij de Raad van Commissarissen en de aandeelhouders,
omdat zij de hoogte van de beloningen voor de managers vaststellen en goedkeuren. De
hoogte van de korte termijn beloningen is vaak gekoppeld aan de boekhoudkundige winst van
de onderneming. De centrale vraag is: beïnvloeden de managers de winstcijfers om de korte
termijn beloningen te optimaliseren? In het verleden zijn hier een aantal onderzoeken naar
gedaan. In het onderzoek van Healy (1985) wordt de bonusplan-hypothese van de positive
accounting theorie weerlegd. Deze hypothese veronderstelt dat de managers te allen tijde de
winst willen verhogen ten behoeve van de bonussen. Tijdens dit onderzoek wil ik de
veronderstellingen van Healy toepassen op de beursgenoteerde ondernemingen, die genoteerd
zijn aan de Amsterdam Exchange.



§ 1.2. De probleemstelling en deelvragen

Het doel van dit onderzoek is een bijdrage leveren aan de bestaande kennis. Dit wil ik
bereiken door de onderzoeksmethode van Healy en het gemodificeerde meetmodel van Jones
toe te passen op ondernemingen, die aan de Amsterdam Exchange zijn genoteerd. Hierdoor
kan er een bredere statistische onderbouwing voor Healy’s veronderstellingen ontstaan.

Het onderzoek dient niet alleen als bewijsmateriaal voor of als onderbouwing van een theorie
voor de wetenschap, maar heeft ook een maatschappelijke functie. Voor een aantal groepen
belanghebbenden kan dit onderzoek relevant zijn. De groepen worden hierna benoemd en
nader toegelicht.



                                                                                          5
•   Beleggers,
   •   accountants,
   •   wet- en regelopstellers,
   •   toezichthoudende organen en
   •   beloningscommissies.

Zo willen beleggers weten of de huidige koers van de aandelen een juiste weerspiegeling is
van de toekomstige kasstromen van de ondernemingen. Op basis van tijdige en betrouwbare
informatie kunnen beleggers besluiten de aandelen te kopen of te verkopen. Wanneer de
managers de winsten sturen om de variabele beloningen te verhogen, dan geeft de huidige
koers niet de toekomstige kasstromen weer. Beleggers moeten weten dat de winsten gestuurd
kunnen worden en moeten bij het muteren van hun portefeuille daar rekening mee houden.
Door een kritische analyse van de financiële rapportage kunnen de beleggers betere
beslissingen maken. Daarbij moeten ze niet alleen naar het winstcijfer kijken, maar moeten ze
ook op de opbouw van de winst te letten.

De accountant stelt de betrouwbaarheid van het jaarrapport vast en geeft daarbij een
verklaring af. Het winstcijfer van de onderneming is één van de prestatie-indicatoren van de
variabele beloning op korte termijn. De accountant dient alert te zijn, wanneer managers de
neiging hebben om het winstcijfer te sturen om tot een hogere variabele beloning te komen of
om beloningen te reserveren voor de toekomst. Daarnaast kunnen de managers de winstcijfers
sturen door gebruik te maken van de flexibiliteit van de Generally Accepted Accounting
Principles (GAAP) of door technieken toe te passen die daar buiten vallen.

De wet- en regelopstellers kunnen uit het onderzoek afleiden, of bepaalde accountingregels
misbruikt worden om bijvoorbeeld de winst te sturen. Ze kunnen dan de afweging maken of
de flexibiliteit in de regelgeving moet worden beperkt, zodat er betrouwbaarder informatie
beschikbaar komt voor de belanghebbenden.

Voor het toezichthoudende orgaan van de overheid (Autoriteit Financiële Markten) en het
particuliere orgaan (Vereniging voor Effectenbezitters) kan het een bewijs zijn, dat de winsten
gestuurd worden binnen of buiten de grenzen van de GAAP.

De beloningscommissie stelt het bonusplan voor de manager op. Het bonusplan bestaat uit
een combinatie van verschillende prestatie-indicatoren, die zowel betrekking hebben op de
persoonlijke prestatie van de manager als de prestatie van de onderneming. Wanneer de
prestatie-indicatoren of prestatienormen door de manager gestuurd kunnen worden, zal een
andere weging van de prestatie-indicatoren moeten worden gevormd of zelfs nieuwe prestatie-
indicatoren moeten worden toegevoegd.

Aan de hand van de aanleiding en de doelstelling wordt er een onderzoeksvraag opgesteld.
Het onderzoek probeert hierop een antwoord te geven. De vraagstelling van het onderzoek
luidt als volgt:

Sturen managers van beursgenoteerde ondernemingen, die aan de Amsterdam Exchange
genoteerd zijn, de winsten om de variabele beloningen te verhogen?

De hoofdvraag wordt opgedeeld in drie deelvragen. Elke deelvraag heeft betrekking op het
bonusniveau, waarin de beursgenoteerde onderneming wordt geclassificeerd volgens de
veronderstellingen van Healy. De bonusniveaus die hij onderscheidt zijn: onder de drempel


                                                                                             6
(LOW), boven het plafond (UPP) en tussen de drempel en het plafond (MID). In de tijd
waarin Healy zijn onderzoek uitvoerde, waren de jaarrapporten niet zo gedetailleerd als nu. Er
waren geen of minimale regels omtrent de verslaggeving van beloningen van de managers.
Healy gebruikte de geschatte winst voor discretionary accruals om de ondernemingen in de
verschillende bonusniveaus in te delen. Met discretionary accruals wordt bedoeld, het deel
van de totale accruals waar de manager invloed op uit kan oefenen. De drie deelvragen zijn
als volgt geformuleerd:

Wanneer de drempel voor de variabele beloning niet wordt bereikt en hierdoor geen
variabele beloning wordt uitgekeerd, hebben managers dan de neiging om winstverlagende
discretionary accruals toe te passen?

Wanneer de drempel voor de variabele beloning wordt overschreden, maar zich onder het
plafond bevindt en hierdoor de variabele beloning niet maximaal uitgekeerd wordt, hebben
managers dan de neiging om winstverhogende discretionary accruals toe te passen?

Wanneer het plafond voor de variabele beloning wordt overschreden en hierdoor de
variabele beloning maximaal wordt uitgekeerd, hebben de managers dan de neiging om
winstverlagende discretionary accruals toe te passen?


De randvoorwaarden
In de randvoorwaarden worden de beperkingen gegeven, waaraan de onderzoeksresultaten en
methoden onderhevig zijn. Hieronder worden de beperkingen aangegeven voor dit onderzoek.

   •   Het onderzoek dient binnen een termijn van zes maanden te worden afgerond.
   •   Beschikbaarheid van de juiste jaarrapporten van 2002-2004 van de AEX
       beursgenoteerde ondernemingen op het internet.
   •   Het onderzoek bevat “slechts” 72 waarnemingen.
   •   Niet alle meetmodellen worden uitgewerkt in dit onderzoek.



§ 1.3. De onderzoeksopzet

In de onderzoeksopzet wordt beschreven hoe het onderzoek tot stand komt. Het uitgevoerde
onderzoek is een literatuurstudie naar het verband tussen de variabele bonus en earnings
management. Earnings management kan door verschillende methodes worden gemeten. Vaak
wordt de accruals methode gebruikt om earnings management te meten. Deze methode maakt
gebruik van het verschil tussen de gerapporteerde winst en de operationele kasstroom. Het
verschil wordt accruals genoemd. In de afgelopen decennia zijn een aantal modellen
ontwikkeld om de accruals te meten: Healy (1985), DeAngelo (1986), Jones (1991), Dechow
e.a. (1995) en Peasnell e.a. (1999). Deze meetmodellen zal ik in § 2.4.2. uitgebreid bespreken.

Van de ondernemingen, die in 2002 tot 2004 genoteerd zijn aan de Amsterdam Exchange, zijn
de gegevens verzameld. De gebruikte data zijn afkomstig uit de jaarrapporten van de
ondernemingen. De jaarrapporten zijn gedownload van de internetsite van de ondernemingen.
De ondernemingsjaren worden vervolgens ingedeeld in drie groepen. De groep UPP bestaat
uit ondernemingsjaren, waarbij de managers de maximale bonus hebben uitgekeerd gekregen.


                                                                                             7
De ondernemingsjaren waarbij de managers geen bonus hebben ontvangen, behoren tot de
groep LOW. De groep MID bevat de ondernemingsjaren waarbij de managers wel bonus
hebben ontvangen, maar niet het maximale bedrag. Door gebruik te maken van de groepen en
de meetmethode van de accruals, wordt antwoord gegeven op de deelvragen. Dit leidt
uiteindelijk tot het beantwoorden van de vraagstelling van dit onderzoek.

De opbouw van dit onderzoek ziet er als volgt uit: in het eerste hoofdstuk is de opzet van het
onderzoek gegeven. Hierbij is de centrale vraag geformuleerd en de bijbehorende deelvragen
gegeven. In het volgende hoofdstuk schenk ik aandacht aan het begrip earnings management.
Ook worden in dit hoofdstuk de mogelijke motieven gegeven, waarom earnings management
wordt toegepast. In het derde hoofdstuk beschrijf ik het empirische onderzoek, dat ik heb
uitgevoerd. Ook worden de resultaten van het onderzoek in dit hoofdstuk gepresenteerd. De
conclusies en de samenvatting zijn opgenomen in het laatste hoofdstuk.




                                                                                            8
2. Earnings management

In de eerste paragraaf leg ik uit wat er onder earnings management wordt verstaan. Hiervoor
zal ik een aantal definities van earnings management geven. In de tweede paragraaf zal ik kort
de motieven bespreken, die de manager kan hebben om earnings management toe te passen.
Eén van de motieven van earnings management is het verhogen van de beloningen van de
manager. Vervolgens behandel ik het beloningsplan. Earnings management is niet direct
waarneembaar. In de loop der jaren zijn er een aantal methodes ontwikkeld om earnings
management te meten. Deze meetmethodes worden in paragraaf vier besproken. Dit
hoofdstuk sluit ik af met de toepassing van earnings management in Nederland.



§ 2.1. Wat is earnings management?

In de literatuur worden verschillende definities gegeven van earnings management. Niet
alleen de wetenschapliteratuur schenkt aandacht aan de definitie, ook de Securities and
Exchange Commission (SEC) definieert earnings management in haar jaarverslag van 1999.
Hieronder zal ik drie definities geven van earnings management en deze kort toelichten.

Schipper (1989: p. 92) definieert earnings management als volgt: “Earnings management is
really disclosure management in the sense of a purposeful intervention in the external
financial reporting process, with the intent of obtaining some private gain as opposed to
merely facilitating the neutral operation of the process.”

In de definitie van Schipper wordt earnings management gezien als het opzettelijk ingrijpen
van de manager in de externe financiële rapportage, om de doelstellingen van zowel de
manager als van de onderneming te behalen. Het gedrag, waarbij de manager zijn eigen
doelstellingen boven de ondernemingsdoelstellingen stelt, wordt opportunistisch gedrag
genoemd. Het omgekeerde gedrag, de ondernemingsdoelstelling boven de eigen
doelstellingen stellen, komt voor door het verlagen van de contractkosten van de
onderneming. Beide doelstellingen kunnen tegelijkertijd worden behaald en hoeven elkaar
niet uit te sluiten.

Healy en Wahlen (1999: p. 361) omschrijven earnings management als volgt: “Earnings
management occurs when managers use judgment in financial reporting and in structuring
transactions to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance
of the company or in influence contractual outcomes that depend on reported accounting
numbers.”

Earnings management komt voor, indien het management een oordeel over de financiële
verslaggeving kan vormen, om bepaalde belanghebbenden te misleiden over de onderliggende
economische prestatie van de onderneming. Of indien het management bepaalde contractuele
overeenkomsten, die afhankelijk zijn van boekhoudkundige cijfers, wil beïnvloeden.

De manager kan op verschillende manieren een oordeel vormen over de financiële
verslaggeving. Allereerst dient de manager een groot aantal schattingen te maken van de



                                                                                            9
afschrijvingstermijn, het restbedrag en de voorziening dubieuze debiteuren. Daarnaast kiest de
manager voor bepaalde accountingmethodes. Deze zijn van invloed op het resultaat op de
korte termijn, maar hebben geen invloed op het totale resultaat op de lange termijn. Ook moet
de manager een beleid vormen voor het werkkapitaal, de debiteurentermijn, de
betalingstermijn en de hoogte van de voorraden. Ten slotte dient de manager ook een oordeel
te vormen omtrent de wijze van financiering van de onderneming.

Het doel van earnings management is het opzettelijk misleiden van bepaalde
belanghebbenden over de onderliggende economische prestaties van de onderneming. Dit is
mogelijk wanneer de belanghebbenden het toepassen van earnings management niet doorzien.
In de literatuur over earnings management hebben de wetenschappers verdeelde meningen
over of de belanghebbenden earnings management wel of niet doorzien. Het onderzoek van
Teoh e.a. (1998b) richtte zich op het gebruik van winstverhogende accruals voor een
beursgang. Ze concludeerden dat de bestaande aandelen van de ondernemingen significant
lager waren gewaardeerd in het jaar voor de beursgang. Hierbij kan de conclusie worden
getrokken dat belanghebbenden earnings management doorzien. Daartegenover zijn een
aantal onderzoeken: Dechow e.a. (1996) en Beneish (1997), ze concluderen dat
belanghebbenden earnings management niet doorzien. De SEC of andere financiële
instellingen maakten bekend dat bepaalde ondernemingen earnings management hebben
toegepast. Op de berichtgevingen ontstonden reacties van de aandelenkoersen.

In de definitie van Healy en Wahlen gaat het uitdrukkelijk en uitsluitend over het misleiden
van belanghebbenden: de aandeelhouders, de beleggers of kredietverschaffers. Maar earnings
management heeft ook een “goede” zijde. De geblokkeerde communicatie naar
belanghebbenden kunnen gedeblokkeerd worden. De manager kan privé informatie naar de
belanghebbenden communiceren.

Scott (2003: p. 369) definieert earnings management als volgt: “Earnings management is the
choice by a manager of accounting policies so as to achieve some specific objective.”

Earnings management is een keuze in accountingbeleid door het management, zodat er
specifieke doelen worden bereikt. Deze definitie gaat er vanuit dat earnings management
zowel een “goede” als “slechte” zijde heeft. Maar geeft niet aan welke doelstellingen
specifiek worden nagestreefd.

Voor dit onderzoek gebruik ik de definitie van Healy en Wahlen (1999). Deze definieert naar
mijn mening earnings management volledig. Ik wil onderzoeken of de belanghebbenden
opzettelijk worden misleid door de manager ten behoeve van de variabele korte termijn
beloningen. Daarbij heeft de communicatie van privé informatie een ondergeschikte rol.

De term accruals is al een aantal keren gevallen, maar wat zijn accruals? Epe en Koetzier
(2001) omschrijven accruals als volgt. De winst over de gehele levensduur van een
onderneming is het verschil tussen het eigen vermogen aan het einde en het eigen vermogen
aan het begin van de onderneming. Hierbij wordt geen rekening gehouden met mutaties in de
kapitaalsfeer. Bij het bepalen van de totale winst, doen zich geen waarderingsproblemen voor.
De totale winst dient aan de verslaggevingsjaren toegerekend te worden. Hierbij ontstaat een
waarderingsprobleem; een ontvangst in een periode leidt niet per se tot een opbrengst in
dezelfde periode. Dit geldt ook voor uitgaven en kosten. Om zo goed mogelijk de ontvangsten
en de uitgaven aan een periode toe te rekenen, is het toerekeningsbeginsel (accruals principle)
ontstaan. Een kasstroomoverzicht geeft de ontvangsten en de uitgaven van een onderneming


                                                                                            10
weer. In de verlies- en winstrekening wordt de winst bepaald door de toegerekende
opbrengsten en kosten. Het verschil tussen de kasstroom op operationele basis en de winst
wordt de totale accruals genoemd. Healy (1985) omschrijft de totale accruals als volgt:
AC т = DA т + NA т

AC т = totale accruals in het jaar t.
DA т = discretionary accruals in het jaar t.
NA т = non-discretionary accruals in het jaar t.

Discretionary accruals (niet verwachte accruals) zijn accruals, waar de manager invloed op uit
kan oefenen. De manager kan zijn oordeel geven over de samenstelling van het werkkapitaal
en de afschrijvingen, die door de onderneming wordt toegepast. Het werkkapitaal bestaat uit:
debiteuren, voorraad en crediteuren. De manager kan de post “debiteuren” beïnvloeden door,
de krediettermijn vast te stellen of een schatting te maken van de dubieuze debiteuren. De
afschrijvingen worden beïnvloed, omdat de afschrijvingstermijnen en de restbedragen moeten
worden vastgesteld door de manager. Accruals, waar de manager geen invloed op uit kan
oefenen worden non-discretionary accruals (verwachte accruals) genoemd. De non-
discretionary accruals (NA) hangen samen met de economische omstandigheden van de
onderneming. Voor onderzoekers is het een enorme uitdaging om een goed meetmodel voor
accruals te ontwikkelen, omdat alleen de totale accruals observeerbaar zijn. De discretionary
accruals (DA) worden in de modellen geschat door de NA van de totale accruals af te trekken.



§ 2.2. Motieven voor earnings management

Nu de definitie van earnings management bekend is, ga ik in op de motieven van earnings
management. Welke motieven kunnen de managers hebben om earnings management toe te
passen? De literatuur geeft een groot aantal motieven weer, waarom de managers earnings
management zullen toepassen. De motieven zijn samengevat in reviews van earnings
management: Healy en Wahlen (1999), Fields e.a. (2001) en Vander Bauwhede (2003). Om
de motieven overzichtelijk te kunnen presenteren, worden ze in drie categorieën ingedeeld.
Deze indeling wordt door Healy en Wahlen (1999) gehanteerd. De drie categorieën zijn: de
kapitaalmarkt motieven, de contractuele motieven en de wet- en regelgeving motieven.
Daarnaast worden de categorieën aangevuld met motieven, die niet door Healy en Wahlen
zijn benoemd. De motieven zullen beknopt worden besproken.


§ 2.2.1. De kapitaalmarkt motieven

De beleggers en analisten bepalen de aandelenkoersen door de toekomstige kasstromen van
de ondernemingen te disconteren. De financiële rapportages, zoals de jaarrekening, de
kwartaalcijfers en de tussentijdse berichtgevingen, kunnen een belangrijke rol spelen bij het
waarderen van de aandelen. De manager heeft een motief om de winst te sturen ten gunste van
de ontwikkeling van de aandelenkoers op de korte termijn.

Management buy out van aandeelhouders
Bij deze vorm van management buy out wil het management de aandeelhouders uitkopen om
zelf de eigenaar van de onderneming te worden. DeAngelo (1988) concludeert in haar
onderzoek dat er een klein, niet-systematisch bewijs is, dat het management de winst verlaagt


                                                                                           11
voor een management buy out. Ook de onderzoekers Perry en Williams (1994) vinden bewijs
dat er winstverlagende accruals worden toegepast voor een management buy out.


Initial public offers
Dit is een soort van omgekeerd management buy out; het management probeert het
aandelenkapitaal te vergroten door extra aandelen uit te geven. Het motief is de aandelenkoers
“op te stuwen” om een groter bedrag binnen te halen. Friedlan (1994) en Teoh e.a. (1998a)
concluderen uit hun onderzoeken, dat in de periode voorafgaand aan de initial public offers,
winstverhogende accruals worden gebruikt.

Voldoen aan de verwachtingen
De beleggers en analisten hebben een bepaalde verwachting omtrent de winst van een
onderneming. Wanneer er boven verwachting wordt gepresteerd, zal dit een positieve reactie
op de aandelenkoers tot gevolg hebben. Maar als niet aan de verwachting wordt voldaan, zal
een negatieve reactie ontstaan op de aandelenkoers. Dit blijkt uit het onderzoek van Ball en
Brown (1968). De onderzoekers Skinner en Sloan (2002) hebben niet alleen de richting van
het effect bepaald, maar ook de omvang. Het resultaat is in grafiek 1 weergegeven. Uit de
grafiek blijkt, dat wanneer de verwachting van de markt met 1% wordt overtroffen de
aandelenkoers gemiddeld 5,5% stijgt. Wanneer het resultaat 1% lager uitvalt dan de
verwachting, dan daalt de aandelenkoers met gemiddeld 5,05% en de aandelenkoers stijgt met
1,63% als aan de verwachting wordt voldaan. Bij groeiaandelen (hoge mate van
overwaardering) is de reactie nog sterker; gemiddeld 10% stijging van de aandelenkoers bij
het overtreffen van de verwachting met 1% en 15% daling van de aandelenkoers wanneer het
resultaat 1% lager uitvalt. Hieruit blijkt dat er een duidelijk motief is om earnings
management toe te passen.
Grafiek 1: Aandelenkoers reactie bij overtreffen en niet voldoen aan de verwachting van de markt. 103.274
kwartaal observaties in de periode van 1984-1996.




Bron: Skinner en Sloan (2002)




                                                                                                      12
§ 2.2.2. De contractuele motieven

Volgens Jensen en Meckling (1976) kan een onderneming gezien worden als een groep van
contracten. De onderneming heeft contracten afgesloten met de werknemers, de
kredietverschaffers, het management en de leveranciers. Het doel van de onderneming is het
minimaliseren van de contractkosten, onderhandelingskosten, kosten voor monitoring en
kosten voor heronderhandelingen.

Dividend
Voor de aandeelhouders is het dividend een vergoeding voor het beschikbaar stellen van
kapitaal. Sommige ondernemingen hadden in het verleden een jaarlijkse doelstelling
opgesteld voor de groei van de winst per aandeel, om de beleggingsrisico’s weg te nemen en
de beleggers te stimuleren om bepaalde aandelen te kopen. In 2002 hebben zes AEX-fondsen
een doelstelling opgesteld met dubbelcijferige groei van de winst per aandeel, Haas en Hanen
(2003): Ahold, TPG en Philips beloofden hun aandeelhouders 15% groei, ING en Fortis 12%
en Aegon 10%. De ondernemingen moesten de doelstellingen bijstellen, omdat deze niet
haalbaar waren. Kasanen e.a. (1996) concluderen in hun onderzoek dat er een relatie bestaat
tussen dividend en earnings management.

Schulden
De accountingcijfers spelen een belangrijke rol bij de contracten. De leveranciers eisen van de
ondernemingen dat er bepaalde liquiditeit- en solvabiliteitsratio’s worden behaald. In de
positive accounting theorie zijn door Zimmerman en Watts (1986) een drietal hypotheses
opgesteld. Eén van deze hypotheses is de schuldenovereenkomst-hypothese. Deze voorspelt
dat hoe hoger de debt-ratio van de onderneming en hoe dichter de onderneming bij het
schenden van de schuldenovereenkomst is, des te waarschijnlijker het is, dat het management
de accountingmethode kiest, dat de winst op de korte termijn zal verhogen. Defond en
Jiambalvo (1994) concluderen in hun onderzoek dat de ondernemingen de winsten verhogen
in het jaar voor het schenden van de overeenkomst. Dit is conform de schuldenovereenkomst-
hypothese. Maar Sweeney (1994) vond ook in haar onderzoek dat de winsten worden
verhoogd, een jaar na de schending. Dit is niet in overeenstemming met de
schuldenovereenkomst-hypothese.

Bonusplan
Dit is het motief waarop dit onderzoek zich richt. Het bonusplan zal in subparagraaf 2.3.1.
uitgebreid worden behandeld, maar zal nu in het kort worden besproken. Ook rond het
bonusplan hebben Zimmerman en Watts (1986) een hypothese gevormd, de bonusplan-
hypothese. De bonusplan-hypothese veronderstelt dat managers van ondernemingen met een
bonusplan, waarschijnlijk voor de accountingmethode kiezen, waarbij de winsten van
toekomstige perioden naar de huidige periode worden overgeheveld. Dit betekent dat
managers altijd voor winstverhogende accountingmethodes kiezen om de bonussen te
maximaliseren. In de onderzoeken van Healy (1985) en Holthausen e.a. (1995) worden
situaties aangetroffen waarbij managers winstverlagende accountingmethodes zullen kiezen.

Veranderen van chief executive officer
De chief executive officer (CEO) kan in het laatste jaar van zijn diensttijd zijn variabele bonus
verhogen. Dit heeft voor hem in de toekomst geen gevolgen, omdat hij dan niet meer in dienst
is van de onderneming. De onderzoekers Murphy en Zimmerman (1993) hebben dit gedrag
van de CEO met vier variabelen onderzocht: onderzoek- en ontwikkelingskosten,
advertentiekosten, kapitaaluitgaven en accruals. Het resultaat van dit onderzoek is dat er geen


                                                                                              13
bewijs kon worden geleverd, dat CEO’s systematisch de winsten verhogen in het jaar van
aftreden. Murphy en Zimmerman vonden daarentegen wel bewijs dat de nieuwe CEO’s van
slecht presterende ondernemingen “take a bath” strategie toepassen. De grote verliezen
kunnen dan aan de oude CEO worden toegeschreven.

Onderhandelingen met vakbonden
De vakbonden onderhandelen namens de werknemer over de collectieve
arbeidsovereenkomst. De vakbonden letten tijdens de onderhandeling op de winstgevendheid
van de onderneming. Wanneer de onderneming grote winsten heeft gemaakt, is dit deels aan
de inzet van de werknemers te danken. Hiervoor dienen ze ook beloond te worden, volgens de
vakbonden. Liberty en Zimmerman (1986) hebben een onderzoek gedaan, waarbij ze
veronderstelden dat de manager de winst verlaagt tijdens het onderhandelen met de
vakbonden over de collectieve arbeidsovereenkomst. Ze concluderen dat de manager de winst
verlaagt om de onderhandelingspositie te verbeteren.


§ 2.2.3. De wet- en regelgeving motieven

Politieke kosten
De derde hypothese, die in de positive accounting theorie is gevormd, is de politieke kosten-
hypothese. Deze voorspelt dat grote ondernemingen eerder geneigd zijn om de
accountingmethodes te kiezen, waarbij de winsten worden verlaagd. Zimmerman en Watts
(1978) hebben een onderzoek gedaan naar het stemgedrag van ondernemingen bij het
invoeren van General Price Level Adjustment. Ze zijn tot de conclusie gekomen, dat grote
ondernemingen een voorkeur hebben voor de General Price Level Adjustment standaard,
wanneer deze de winst verlaagt. Daarnaast trok Jones (1991) de conclusie, dat ondernemingen
de winsten verlagen tijdens het onderzoek naar import verlichting om de handelscommissie
tot een gunstig besluit te laten komen. De twee onderzoeken zijn conform de politieke kosten-
hypothese.

Belastingen
Alle ondernemingen dienen belasting te betalen, in Nederland is dit de
vennootschapsbelasting. Het verlagen van de te betalen belastingen is een duidelijk motief
voor de manager om earnings management toe te passen. Maar vaak hanteren de
belastingsautoriteiten een eigen stelsel van accountingregels om de winsten te bepalen, zodat
de ruimte om earnings management toe te passen wordt verkleind. Holland en Jackson (2004)
concluderen in hun onderzoek dat er een associatie bestaat tussen de hoogte van de post
latente belastingen en de hoogte van de winst.



§ 2.3. Earnings management & beloningsplan

Volgens Jensen en Meckling (1976) ontstaat er een probleem wanneer eigendom en leiding
van elkaar wordt gescheiden. Dit probleem wordt het agency-probleem genoemd. Hoe kunnen
de eigenaren (principal) ervoor zorgen dat de leiding (agent) van de onderneming de taken
uitvoeren in het belang van de eigenaren?




                                                                                          14
§ 2.3.1. Het beloningsplan

Om de interesse van de agent op dezelfde lijn te krijgen als de principal, dient volgens Jensen
e.a. (2004) de agent hetzelfde belang te hebben als de principal. De leiding zou risico kunnen
dragen in de vorm van een aandelenpakket. Daarnaast kan de leiding ook worden beloond
voor het behalen van het gewenste resultaat. Over het algemeen kunnen de beloningsplannen
de volgende componenten bevatten: vast salaris, variabele bonus, lange termijn bonus,
optiepakket, aandelenpakket en pensioenbetaling.

Het beloningsplan heeft zowel betrekking op het stimuleren van de winst op de korte termijn
als de lange termijn. De korte termijn beloning voor de manager is de variabele bonus. De
prestatie voor de korte termijn beloning wordt vaak gemeten in de winst van de onderneming.
Daarbij wordt de prestatie vergeleken met de prestaties van voorgaande jaren of de prestaties
moeten een minimaal niveau behalen. Het gevaar om de manager alleen op korte termijn te
belonen, is dat de manager zich gaat focussen op de korte termijn en de lange termijn uit het
oog verliest. Hierdoor kan de manager wel waarde creëren voor de korte termijn, maar zal er
waarde worden vernietigd voor de lange termijn. Een voorbeeld van focussen op de korte
termijn is dat de manager niet of minder wil investeren in de onderzoeks- en ontwikkeling
afdeling. Zodat de winsten voor de korte termijn stijgen (ook zijn beloning), maar op de lange
termijn geen overlevingskans is voor de onderneming. De aandelenkoers wordt vaak gebruikt
om de prestaties op de lange termijn te meten. De aandelenkoers reflecteert de waarde van de
onderneming (of zou moeten). Wanneer de manager waarde heeft gecreëerd voor de
onderneming, zal hij door de verkregen opties of aandelen worden beloond voor zijn
prestaties. Het gevaar van de traditionele optieplannen is dat de manager wordt beloond,
terwijl er voor de aandeelhouders waardevernietiging heeft plaatsgevonden. Dit wordt
veroorzaakt, omdat bij het opstellen van het optieplan geen rekening wordt gehouden met de
ondernemingskostenvoet. Jensen e.a. (2004) bevelen aan om geïndexeerde opties te hanteren,
waarbij de uitoefenprijs van de optie gecorrigeerd wordt met de ondernemingskostenvoet,
zodat de manager niet wordt beloond voor waardevernietiging.


§ 2.3.2. Het agency-probleem

Het agency-probleem is aan het begin van deze paragraaf kort besproken. Het lijkt erop dat
het beloningsplan een oplossing is voor het agency-probleem. De agent krijgt door het
beloningsplan dezelfde interesse als de principal. Maar is hierbij het agency-probleem
opgelost? Om hierop een antwoord te geven, zal ik de explosieve groei van opties in de
tweede helft van de jaren ‘90 van de vorige eeuw bespreken. Jensen e.a. (2004) signaleren dat
vanaf 1995 de populariteit van opties toe nam bij Amerikaanse ondernemingen. De opties
bedroegen in 1995 28% van de totale beloningen voor de manager en steeg tot 54% in 2001
en zakte naar 47% in 2002. Zij noemen een aantal oorzaken van de explosieve groei van het
gebruik van opties. Ten eerste werden door ondernemingen optie- en aandelenpakketten aan
de managers gegeven om op de lange termijn waarde te creëren voor de aandeelhouders. Een
andere oorzaak is de verandering in belastingwetgeving en verslaggevingsregels. De opties
mochten tot een bedrag van $1 miljoen worden afgetrokken. Daarnaast moeten de aantallen
uitstaande opties in de financiële verslaggeving worden opgenomen, maar niet de waarde
daarvan. Jensen e.a. (2004) concluderen dat een andere oorzaak een belangrijke rol speelde.
De raden van bestuur dachten dat opties een goedkope manier waren om de werknemers te
belonen, maar realiseerden niet dat de waarde van de opties toenemen, wanneer de
aandelenkoers stijgt.


                                                                                            15
In het begin van de jaren ‘90 van de vorige eeuw begon internet een weg te vinden in onze
samenleving. Met de opkomst van de “nieuwe” economie groeide het aantal “dot.com”
ondernemingen met een razend tempo. Ook gingen veel ondernemingen naar de beurs. De
wereld beleefde een hoogconjunctuur. De manager beloofde de beleggers een jaarlijkse groei
van de onderneming, zodat de beleggingen in deze onderneming voor de beleggers
aantrekkelijk zouden zijn. Om aan de groei te kunnen voldoen, werden door de
ondernemingen acquisities gedaan. Doordat de bomen tot in de hemel leken te groeien, wilde
iedereen hiervan profiteren. Hiervoor leenden veel mensen kapitaal om aandelen te kopen of
om andere beleggingen te doen. Als gevolg hiervan stegen de koersen van aandelen en andere
effecten tot enorme hoogten. De aandelen werden op de beurs veel meer waard dan ze in
werkelijkheid waard waren, de aandelen werden overgewaardeerd. Beleggers leefden in een
euforie en de prijzen van de aandelen werden steeds maar verder opgedreven, dit tegen alle
economische logica in. Door de bovengenoemde spiraal werking, ontstond een nieuw agency-
probleem. Door het grote pakket opties wilde de manager de aandelenkoers opdrijven om een
hogere beloning binnen te halen. Dit ging ten koste van de waardecreatie van de onderneming
voor de lange termijn. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het beloningsplan zowel een
oplossing is als een bron van het agency-probleem.


§ 2.3.3. Het variabele bonusplan

Het onderzoek van Healy (1985) vormt de basis voor dit onderzoek en daarom wil ik het
onderzoek dat hij verrichtte uitvoerig bespreken. In het artikel “The effect of bonus schemes
on accounting decisions” probeert hij een verband te leggen tussen het gebruik van accruals,
accountingbeslissingen en de prikkel om de gerapporteerde winst te sturen ten gunste van de
bonussen. In eerder uitgevoerde onderzoeken¹ werd verondersteld, dat managers
winstverhogende accountingmethodes kiezen om de bonussen te maximaliseren. Bij deze
onderzoeken worden een aantal problemen niet onderkend. Ten eerste wordt de winstdefinitie
in het bonusplan genegeerd; winsten worden vaak zo gedefinieerd dat bepaalde accounting
beslissingen geen effect hebben op de bonussen. Ten tweede veronderstellen de eerder
uitgevoerde onderzoeken, dat de managers altijd winstverhogende accountingmethodes zullen
kiezen. Healy gaat ervan uit dat er ook situaties zijn, waarbij de managers winstverlagende
accountingmethodes kiezen, dit kan bijvoorbeeld door middel van “taking a bath” strategie.
Deze strategie kan uitgevoerd worden door bijvoorbeeld versneld af te schrijven op activa, dat
geen gevolgen heeft voor toekomstige kasstromen.

Healy wil met zijn onderzoek het verband aantonen tussen het gebruik van accruals en de
prikkel om de gerapporteerde winsten te sturen ten gunste van de bonussen. Daarvoor
gebruikt hij een accruals toets. Hij definieert accruals als het verschil tussen de gerapporteerde
winst en de kasstroom op operationele basis. De beschikbare ondernemingsjaren zijn
ingedeeld in drie portefeuilles: LOW, UPP en MID. De variabele bonus is in grafiek 2
weergegeven. De indeling is op basis van minimale bonus (threshold), maximale bonus (cap)
en de winst. Deze gegevens worden verkregen uit jaarrapporten van de ondernemingen. De
ondernemingsjaren worden in portefeuille UPP ingedeeld, wanneer de kasstroom op
operationele basis de maximale bonus overschrijdt. (rechter horizontale lijn) De theorie zegt
dat de kasstroom op operationele basis plus non-discretionary accruals, groter moet zijn dan
de maximale bonus om in de UPP portefeuille te worden ingedeeld. Bij dit onderzoek wordt
de kasstroom op operationele basis als proxy gebruikt, omdat de non-discretionary accruals
niet observeerbaar zijn.


                                                                                               16
De portefeuille LOW bevat de ondernemingsjaren, waarbij de winst lager is dan de drempel
die in het bonusplan is opgesteld. (linker horizontale lijn) De theorie zegt dat de kasstroom op
operationele basis plus non-discretionary accruals lager moet zijn dan de drempel. De drempel
voor de ondernemingsjaren is niet observeerbaar. Daarom kan de methode, die bij het indelen
van de ondernemingsjaren in de portefeuille UPP wordt gehanteerd, niet worden gebruikt. De
ondernemingsjaren worden in de portefeuille LOW ingedeeld, wanneer er geen bonus is
uitgekeerd. De portefeuille MID bevat de ondernemingsjaren die tussen de drempel en het
plafond van de bonus bevinden. (incentive zone)

¹ Watts en Zimmerman (1978), Hagerman en Zmijewski (1979) Holthausen (1981) en Hagerman en Zmijewski (1981).
Grafiek 2: relatie tussen variabele beloning en prestatie.




Bron: Jensen e.a. (2004)




De belangrijkste aannames van Healy:
   • Managers zijn rationeel.
   • Managers hebben zowel de neiging om winstverhogende als winstverlagende accruals
       toe te passen.
   • Kasstromen worden niet gemanipuleerd door de managers.
   • Managers hebben een meerdere periode horizon.
   • De discretionary accruals zijn in de perioden opgeteld gelijk aan nul.
   • De omvang van de discretionary accruals is gelimiteerd tot een vast bedrag per
       periode.
   • Bonussen zijn het enige motief om accruals toe te passen.
   • Meten van accruals door verschil tussen gerapporteerde winst en cashflow op
       operationele basis.
   • Totale accruals dienen als proxy voor discretionary accruals.
   • Non-discretionary accruals zijn niet observeerbaar.


                                                                                                               17
•   De drempel van de bonussen zijn niet observeerbaar.
   •   Discretionary accruals hebben alleen effect op de timing van de gerapporteerde winst.
   •   Accruals keuze heeft alleen effect op de winsten, niet op de kasstromen.
   •   De hoogte van de accruals variëren niet met de economische omgeving van de
       onderneming.

De populatie van Healy’s onderzoek is gevormd door ondernemingen, die in 1980 op de lijst
van de Fortune Directory of the 250 largest U.S. Industrial Corporations stonden. De
beschikbare copy van de bonusplannen werden verkregen van drie bronnen: Peat Marwick,
Cititcorp Library en Baker library at Harvard Business School. De data komen uit de periode
van 1930-1980. Er zijn 156 ondernemingen verwijderd van de onderzoeksdata, omdat bij 123
ondernemingen het bonusplan niet voor het publiek beschikbaar was, bij 6 ondernemingen
waren de bonussen niet beschikbaar en bij 27 ondernemingen was de hoogte van de bonus
gekoppeld aan een percentage van het salaris. Deze informatie was niet beschikbaar, zodat
deze niet zijn opgenomen in de onderzoeksdata. Daarnaast zijn er ondernemingen, waarbij de
bonus afhankelijk is van het bonusplan en het prestatieplan. Hierbij is het moeilijk om de
effecten specifiek aan het bonusplan toe te schrijven. Daarom zijn er 239 onderneming niet
opgenomen in de onderzoeksdata. In totaal zijn 94 ondernemingen geschikt bevonden, met
een totaal van 1527 ondernemingsjaren.

De resultaten van het onderzoek
Voor het analyseren van de data worden twee verschillende toetsen gebruikt, de Chi²-toets en
de t-toets. De accruals kunnen zowel positief als negatief zijn. De Chi²-toets wordt tweezijdig
getoetst, waarbij het percentage van de accruals van observatie wordt vergeleken met het
verwachte percentage bij verandering. De t-toets wordt eenzijdig getoetst, waarbij het verschil
in het gemiddelde accruals van de portefeuille wordt getoetst. Er zijn drie testgroepen:

   •   testgroep A bonusplan met drempel maar zonder plafond,
   •   testgroep B bonusplan met zowel drempel als plafond,
   •   testgroep C is het totaal van de twee testgroepen.

In testgroep A heeft de portefeuille LOW een lager gemiddelde accruals dan portefeuille
MID. Dit wijst er op dat managers in portefeuille LOW waarschijnlijk eerder geneigd zijn om
winstverlagende accruals toe te passen dan bij portefeuille MID. De Chi²-toets is niet
significant, maar de t-toets is wel significant bij een waarde van 0,01.

In testgroep B hebben de portefeuilles LOW en UPP een negatief gemiddelde accruals. De
portefeuille MID heeft een positief gemiddelde accruals. Dit betekent dat bij de portefeuilles
LOW en UPP winstverlagende accruals worden toegepast en bij de portefeuille MID
winstverhogende accruals. De Chi²-toets is significant bij een waarde van 0,05. De kans is
groter op negatieve accruals, wanneer het bonusplan zowel een drempel als een plafond bevat.
De t-toets is significant bij een waarde van 0,005.

Bij testgroep C zijn de bovengenoemde testgroepen samengevoegd. De resultaten van de
testgroepen B en C verwerpen de nul hypothese. Er is een verband tussen het gebruik van
discretionary accruals en motivatie van de managers om de gerapporteerde winsten te
beïnvloeden, ten behoeve van het bonusplan.




                                                                                            18
De beperkingen
Bij de bovengenoemde testen van Healy zijn een aantal beperkingen. Het toevoegen van
ondernemingsjaren aan de portefeuille LOW veroorzaakt ruis. Het ondernemingsjaar wordt
toegevoegd aan de portefeuille LOW, wanneer de gerapporteerde winst lager is dan de
drempel. De gerapporteerde winsten en de totale accruals bevatten non-discretionary accruals.
De ondernemingsjaren met negatief non-discretionary accruals worden toegevoegd aan de
portefeuille LOW en er wordt verondersteld dat de totale accruals van het ondernemingsjaar
negatief is. De selectieruis verhoogt de kans op incorrecte verwerping van de nul hypothese.

De tweede beperking is de fout in de meting van discretionary accruals. De totale accruals
worden gebruikt als proxy voor de discretionary accruals. Meetfout in de proxy hebben
verband met de kasstroom op operationele basis en de winsten. Deze variabelen worden
gebruikt om de ondernemingsjaren toe te voegen aan de verschillende portefeuilles.
De derde beperking is de meetfout in de winst voor discretionary accruals. De meetfout in
winst voor discretionary accruals heeft een perfecte negatieve correlatie met de meetfout in
discretionary accruals. De positieve meetfout in de winst voor discretionary accruals wordt
toegevoegd aan de portefeuille UPP. Ook door deze beperking is het mogelijk dat de nul
hypothese onterecht wordt verworpen.

De kritiek
Kaplan (1986) geeft in een artikel zijn commentaar op het onderzoek van Healy. De bonus
maximalisatie theorie van Healy verschilt van de traditionele winstsmoothing theorie wanneer
de winsten laag zijn. De traditionele theorie voorspelt gebruik van positieve accruals en de
theorie van Healy voorspelt het gebruik van negatieve accruals. Bij hoge winsten voorspellen
beide theorieën, dat gebruik wordt gemaakt van negatieve accruals.

Bij het onderzoek van Healy bestaat de accountingwinst als de som van de kasstroom op
operationele basis, non-discretionary accruals en discretionary accruals. Discretionary
accruals worden gedefinieerd als verandering in het werkkapitaal plus de afschrijvingen.
Kaplan heeft problemen met het definiëren van discretionary accruals van Healy, omdat veel
discretionary accruals de kasstromen wel beïnvloeden, maar de winsten niet. Healy heeft een
omgekeerde kijk, hij veronderstelt dat de kasstroom is gegeven en dat de discretionary
accruals de winst beïnvloedt maar niet de kasstroom. Het vertragen of versnellen van de
afgifte van de voorraad heeft alleen invloed op de kasstroom en niet op de winst. De timing
van het betalen van de voorraden heeft alleen effect op de hoogte van de posten “kas” en
“voorraad”, maar niet op de verlies- en winstrekening.

Healy definieert de totale accruals als het verschil tussen accountingwinst en kasstroom op
operationele basis. Hij erkent dat bij het meten van de totale accruals deze inclusief non-
discretionary accruals zijn. Hij was niet in staat om de non-discretionary accruals te scheiden
van de discretionary accruals.

Healy neemt aan dat de totale accruals als proxy dient voor de discretionary accruals. Hierbij
zijn de non-discretionary accruals gelijk aan nul. De fluctuatie van het niveau van het
werkkapitaal is afhankelijk van de economische omstandigheden van de onderneming,
waarmee Healy geen rekening houdt.
Bij het uitvoeren van dit onderzoek, moet rekening gehouden worden met bovenstaande
beperkingen genoemd door Healy en Kaplan. In het volgende hoofdstuk zal ik aangeven hoe
ik in het onderzoek rekening probeer te houden met de beperkingen en hoe ik het probeer op
te lossen.


                                                                                            19
§ 2.4. Meetmethodes van earnings management

Earnings management is lastig te traceren. De onderzoekers beschikken alleen over externe
financiële stukken; de jaarrapporten, de kwartaalcijfers en de persberichten. De interne
stukken worden niet aan het publiek beschikbaar gesteld. Daarnaast is het lastig om te bepalen
of de winstfluctuatie wordt veroorzaakt door het beleid, de sturing van het management of
door de economische omstandigheden waarin de onderneming zich bevindt. Hierdoor is
earnings management niet direct waarneembaar en meetbaar. Om earnings management te
meten, wordt er gebruik gemaakt van proxy’s. Vander Bauwhede (2003) geeft drie methodes,
hoe earnings management kan worden gemeten. Bij de eerste methode wordt nagegaan of de
ondernemingen hun accountingmethodes zo kiezen, wijzigen of systematisch zo aanpassen
om de winsten te sturen. De tweede methode is het meten van de accruals, die de
ondernemingen gebruiken om de winst te sturen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen
discretionary accruals en non-discretionary accruals. Ten slotte kan earnings management
worden gemeten door discontinuïteit in de verdeling in het winstcijfer of door de jaarlijkse
wijziging in het winstcijfer: hier wordt echter verder geen aandacht aan besteed. De
meetmethodes vereisen een grote dataset. De accruals meetmethode wordt uitgebreid
besproken, omdat deze meetmethode in dit onderzoek wordt gehanteerd.


§ 2.4.1. Het wijzigen van grondslagen

De eerste methode om earnings management te meten, is het onderzoeken of ondernemingen
hun accountingmethodes zo kiezen, zo wijzigen of systematisch zo aanpassen om hun winsten
te sturen. Deze methode is relatief nauwkeurig in wat er gemeten dient te worden, maar zal
niet alles meenemen. Door de flexibiliteit in de GAAP kunnen managers vaak een keuze
maken tussen verschillende accountingmethodes. In het artikel “De kwaliteit van de financiële
verslaggeving in Nederland” in het maandblad voor accountancy en bedrijfseconomie
geschreven door Hoogendoorn en Mertens (2001) wordt gezegd dat er 2.348 miljard
verschillende alternatieve grondslagen van waardering en resultaatbepaling zijn in Nederland.
Dit getal mag niet te absoluut worden genomen, omdat verschillende alternatieven op
dezelfde winst- en vermogencijfers uitkomen. Daarnaast kunnen niet alle alternatieven
onafhankelijk van elkaar worden gekozen.

Stelselwijzingen maken een inbreuk op de vergelijkbaarheid in tijd van informatie. Daarom
worden er eisen gesteld aan wijzigingen, zodat de tijdsvergelijking mogelijk blijft. De RJ
140.102 heeft het geheel van grondslagen en regels voor het opstellen van jaarrekeningen in
de volgende categorieën ingedeeld:

A: waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen.
       1. de grondslagen voor waardering van activa en passiva.
       2. de grondslagen voor de resultaatbepaling.
       3. de criteria betreffende de noodzaak respectievelijk de toelaatbaarheid van
           rechtstreekse mutatie van het eigen vermogen.
B: consolidatiegrondlagen.
C: grondslagen voor de presentatiewijze.
D: grondslagen voor het kasstroomoverzicht.



                                                                                           20
Alleen een wijziging in categorie A zal leiden tot een verandering in de kasstroom. Healy
(1985) heeft onderzoek gedaan naar de vrijwillige verandering in de accountingmethodes in
de Verenigde Staten. Hij veronderstelde dat de managers veranderingen in de
accountingmethodes gebruiken ten behoeve van de bonussen. De uitkomsten van zijn
onderzoek weerlegde zijn veronderstelling. Een mogelijke verklaring is dat managers
makkelijker gebruik kunnen maken van accruals dan van stelselwijzigingen. Daarnaast kan
een verandering in de accountingmethode invloed hebben op de huidige en toekomstige
kasstromen.


§ 2.4.2. De accruals meetmethode

In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk is aandacht geschonken aan het ontstaan van accruals.
De totale accruals (AC) bestaan uit discretionary accruals (DA) en non-discretionary (NA)
accruals. Voor het bepalen van de NA zijn in de loop der jaren veel verschillende
meetmodellen ontwikkeld. In deze subparagraaf zal ik de meetmodellen van Healy (1985),
DeAngelo (1986), Jones (1991), Dechow e.a. (1995) en Peasnell e.a. (1999) bespreken.

Het meetmodel van Healy
Healy definieert accruals als het verschil tussen de gerapporteerde winst en de kasstroom op
operationele basis. Hij gebruikt de totale accruals als proxy voor de DA, omdat de NA
volgens hem niet observeerbaar zijn. De volgende formule hanteert hij voor het berekenen
van de totale accruals:

AC = -DEP – (XI . D¹) +    AR +    INV -    AP – [(   TP + D) * D²]

AC        =   totale accruals;
DEP       =   afschrijvingen;
XI        =   buitengewone zaken;
 AR       =   debiteurensaldo minus debiteurensaldo vorig jaar;
  INV     =   voorraad minus voorraad vorig jaar;
 AP       =   crediteurensaldo minus crediteurensaldo vorig jaar;
 TP       =   latente belastingen minus latente belastingen vorig jaar;
D¹        =   1 wanneer de winst in het bonusplan is omschreven als na buitengewone zaken;
          =   0 wanneer de winst in het bonusplan is omschreven als voor buitengewone zaken;
D²        =   1 wanneer de winst in het bonusplan is omschreven als na winstbelasting;
          =   0 wanneer de winst in het bonusplan is omschreven als voor winstbelasting.

Waar de NA als volgt wordt gedefinieerd:

NA = ∑ TA/ T

De DA zijn het verschil tussen de AC en NA. Hierbij wordt verondersteld dat er geen
earnings management wordt toegepast in de NA.

Het meetmodel van DeAngelo
DeAngelo (1986) heeft een onderzoek gedaan naar de prikkel om de winsten te verlagen om
een management buyout te realiseren. De methode van Healy dient als basis voor haar
meetmodel van de accruals. Ze neemt aan dat de totale accruals (AC) van de vorige periode

                                                                                           21
een maatstaf zal zijn voor de huidige accruals. De AC worden bepaald door de verandering
van de huidige accruals ten opzichte van de accruals van de vorige periode te nemen. Ervan
uitgaan dat de winsten niet gemanipuleerd zijn door de managers. Het verschil met het
meetmodel van Healy is dat DeAngelo de AC van de vorige periode gebruikt, in plaats van de
gemiddelde AC. Het meetmodel van DeAngelo wordt beschouwd als een bijzondere vorm
van Healy’s meetmodel.

NA = AC т-

DA т = (AC т - AC т- )/ Totale activa т-

Het meetmodel van Jones
Jones (1991) onderzocht of winststuring is toegepast om de winsten te verlagen tijdens een
onderzoek naar import verlichting door de Amerikaanse handelscommissie. Voor dit
onderzoek heeft Jones haar meetmodel voor earnings management gebaseerd op het
meetmodel van DeAngelo. Het meetmodel van Jones heeft een aantal aanvullingen. Kaplan
(1985) gaf aan dat de accruals afhankelijk zijn van de economische omstandigheden van de
onderneming. De meetmodellen van Healy en DeAngelo houden hier geen rekening mee.
Wanneer de omzet het niveau van de NA beïnvloedt dan zal deze factor in het meetmodel
opgenomen moeten worden. Jones heeft haar meetmodel op basis van een regressieformule
ontwikkeld.

NA = α¹ (1/A т- ) + α² ( REV т /A т- ) + α³ (PPE т / A т- )

AC т         =   totale accruals in het jaar t.
A т-1        =   totale activa in het jaar t-1.
  REV т      =   omzet in het jaar t min omzet in het jaar t-1.
PPE т        =   materiële activa.
α¹, α², α³   =   ondernemingsspecifieke parameters.

De ondernemingsspecifieke parameters worden bepaald door:

AC = a¹ (1/A т- ) + a² ( REV т /A т- ) + a³ (PPE т / A т- ) + ε

De componenten REV en PPE worden gebruikt om het non-discretionary deel van de AC te
beheersen. De wijziging in de omzet beheerst de economische omstandigheden, waarin de
onderneming zich bevindt en is verbonden met de verandering in het werkkapitaal. Het PPE
component is opgenomen in het meetmodel om het deel, dat gerelateerd is aan afschrijvingen
te beheersen. Ook in het meetmodel van Jones worden de DA geschat door het verschil tussen
AC en NA.

Het meetmodel van Dechow e.a.
Dechow e.a. (1995) hebben het risico van beïnvloeding van de omzet door de manager
onderkend. Als gevolg hiervan hebben ze aan het meetmodel van Jones een modificatie
aangebracht. Het basis meetmodel van Jones meet de DA slecht, wanneer de manager wel een
oordeel kan vormen over de omzet. De manager kan de omzet in de boekhouding sturen, door
de omzet eerder te realiseren of door de omzet te vertragen en later in de boekhouding op te
nemen. De omzet wordt aangepast met de verandering in de ontvangsten van de onderneming.
Het uitgewerkte meetmodel wordt het gemodificeerde Jones meetmodel genoemd en wordt
als volgt weergegeven:


                                                                                         22
NA = α¹ (1/A т- ) + α² [( REV т/A т- ) - ( REC т/A т- )] + α³ (PPE т /A т- )

 REC т = netto ontvangsten in het jaar minus netto ontvangsten in het jaar t-1.
De overige componenten zijn benoemd bij het Jones meetmodel.

Het meetmodel van Peasnell
Dit meetmodel maakt net als het meetmodel van Healy gebruik van een drempel. Peasnell e.a.
(1999) veronderstellen dat, wanneer de huidige winst voor sturing lager is dan nul of lager is
dan de winst van de vorige periode, de managers winstverhogende accruals zullen toepassen.
En wanneer de winst groter is dan nul met een bepaalde marge of de winst van de vorige
periode met een bepaalde marge, dan zullen de managers winstverlagende accruals toepassen.
In regressieformule is de abnormale accruals als volgt geformuleerd:


AA = βº+ β¹.BELOW + β². HIGH+ β³. OUT + γ¹ OUT. BELOW +λ¹ OUT. HIGH +

          β4. AC + γ² AC. BELOW + λ² AC. HIGH +∑ controls +ε

 BELOW =               1 wanneer de winst zich onder de veronderstelde drempel bevindt.
 HIGH  =               1 wanneer de winst zich boven de veronderstelde drempel met de
                       bijbehorend marge bevindt.
 OUT             =     aantal externe commissieleden.
 AC              =     1 wanneer er een auditcomité aanwezig is .
                 =     0 wanneer er geen auditcomité aanwezig is.


Controls zijn een groot aantal factoren, die een rol kunnen spelen. Deze moeten beheerst
worden om het “weglaat” probleem van belangrijke factoren te minimaliseren. De factoren
zijn: eigendomsstructuur, controle bij een van de Big Five (1999) accountantskantoren,
omvang van de ondernemingen en schuldenstructuur. De keuze voor de meetmethode voor
het onderzoek wordt aan het einde van deze paragraaf gegeven en toegelicht.


§ 2.4.3. De keuze

Bissessur en Langendijk (2005) geven een frequentietabel van de gepubliceerde artikelen in
de wetenschappelijke literatuur over de gehanteerde methodes voor de periode van 1999-
2004. Uit de frequentietabel 1 kan worden afgelezen, dat de totale accruals methode het
vaakst wordt gebruikt om earnings management te bepalen.

Tabel 1: Frequentie verdeling van gepubliceerde artikelen voor de periode van 1999-2004.

Maatstaf voor beïnvloeding              Aantal artikelen         Percentage
Totale accruals modellen                                    37       45,68%
Specifieke accruals modellen                                22       27,16%
Overige modellen                                            22       27,16%
Totaal                                                      81     100,00%

Bron: Bissessur en Langendijk (2005)



                                                                                           23
Dechow e.a. (1995) onderzochten welk meetmodel earnings management het beste detecteert.
De meetmodellen worden in het onderzoek aan vier testen onderworpen. De conclusie van de
onderzoekers is dat het gemodificeerde Jones meetmodel de meeste testkracht voor earnings
management heeft. Het meetmodel van Peasnell is niet in dit onderzoek getest. In de recente
literatuur van: Van Praag (2001), Vander Bauwhede (2003) en Scott (2003), wordt het
meetmodel van Peasnell niet besproken. Daarentegen wordt er aandacht geschonken aan het
gemodificeerde meetmodel van Jones. Hieruit trek ik de conclusie dat het meetmodel van
Peasnell niet superieur is aan het gemodificeerde meetmodel van Jones. Daarom heb ik de
keuze gemaakt, om het gemodificeerde Jones meetmodel te gebruiken voor dit onderzoek.


§ 2.5. Earnings management in Nederland

De meeste onderzoeken naar earnings management zijn in de Verenigde Staten uitgevoerd.
De wet- en regelgeving en het toezicht op de handhaving van de verslaggevingsregels zijn in
de Verenigde Staten anders dan in Nederland. Het verschil kan leiden tot afwijkende
resultaten in de onderzoeken van beide landen en kan ervoor zorgen dat de manager een
andere methode zal gebruiken voor winststuring. In deze paragraaf zal ik kort de wet- en
regelgeving en de onderzoeken naar earnings management in Nederland bespreken.


§ 2.5.1. De wet- en regelgeving

In Nederland is de verslaggeving vastgelegd in Titel 9, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Hierin is de algemene kade vastgelegd en spelen de begrippen “maatschappelijk aanvaardbare
normen” en “inzicht” een belangrijke rol. Het eerste begrip geeft de regelopstellers veel
ruimte om een specifieke invulling te geven. Van de specifieke wetsbepaling mag worden
afgeweken, indien het inzicht dit vereist. Ondernemingen worden ingedeeld in de categorie:
groot, middel of klein. Dit is afhankelijk van de omzetgrootte, de activa omvang en het aantal
werknemers. De categorie bepaalt de gedetailleerdheid van de financiële verslaggeving van de
onderneming. In Nederland zijn verschillende instanties in het leven geroepen om de
specifieke invulling te geven aan de algemene kade en om toezicht te houden op de naleving
van de verslaggevingsregels.

Raad van de Jaarverslaggeving
De overheid heeft het algemene kader vastgesteld, de specifieke invulling wordt door de
Stichting Raad voor de Jaarverslaggeving uitgevoerd. De stichting bestaat uit
vertegenwoordigers van regelopstellers, gebruikers (ondernemingen) en beroepsgroep
(accountants) en heeft geen wettelijke of regelgevende bevoegdheid. De stichting heeft een
orgaan Raad voor de Jaarverslaggeving, die belast is met het normstelsel in Nederland.

De Ondernemingskamer
De ondernemingskamer (OK) heeft een soortgelijke functie als de SEC. In tegenstelling tot de
SEC houdt de OK passief toezicht. De OK is geen ambtelijke instantie, maar een rechtelijke
instantie. Hierdoor kan de OK niet op eigen initiatief overgaan tot onderzoek van de
jaarrekening. Het initiatief ligt bij de gedupeerden: aandeelhouders, werknemers, Vereniging
van Effectenbezitter of Stichting onderzoeken bedrijfsinformatie. De taak van de OK is het
beoordelen van de ingebrachte verzoeken en vervolgens de jaarrekeningen te toetsen aan de
norm. Tegen de uitspraak van de OK is beroep mogelijk en de zaak zal dan voorgelegd
worden aan de Hoge Raad. Bij de OK kan geen eis tot schade vergoeding worden ingediend,


                                                                                           24
daarvoor zullen de gedupeerden een civiele procedure moeten starten. Het aantal zaken dat bij
de OK worden voorgelegd is beperkt. Dit wordt veroorzaakt doordat er een wanverhouding
lijkt te zijn tussen enerzijds het belang dat wordt gehecht door de gedupeerden aan herziening
van een jaarrapport en anderzijds de tijd, moeite en geld, die het kost om een procedure aan te
spannen.

Autoriteit Financiële Markten
Door gebrek aan eenduidige verslaggevingsregels en aan actief toezicht ontstaat er een grote
flexibiliteit in het jaarrekeningbeleid. Door de grote schandalen als Enron, Parmalat en Ahold
ontstond de vraag naar krachtig toezicht. In Nederland houdt de OK passief toezicht, dit
moest veranderd worden. In het voorjaar van 2005 is het voorstel Wet toezicht financiële
verslaggeving ingediend. Hierdoor krijgt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een
vergelijkbare rol als de SEC. Het toezicht van de AFM bestaat uit de volgende taken. Ten
eerste dient de AFM ervoor te zorgen dat ondernemingen de jaarrapporten tijdig bij de AFM
deponeren. Vervolgens kan de AFM de jaarrapporten analyseren en verzoeken indienen om
meer informatie te verstrekken. Ten slotte kan de AFM aanpassing van de jaarrapporten eisen.
Bij de toedeling van de actief toezichthoudende rol aan de AFM blijft de OK gehandhaafd.
Het toezicht van de AFM geldt alleen voor de beursgenoteerde ondernemingen.


§ 2.5.2. De onderzoeken

Zoals boven is genoemd zijn de meeste onderzoeken naar earnings management in de
Verenigde Staten uitgevoerd. In Nederland zijn een aantal onderzoeken naar earnings
management gedaan, waarbij rekening is gehouden met de wet- en regelgeving en de grote
flexibiliteit in de verslaggeving. Hoogendoorn en Mertens (2001) hebben de kwaliteit van de
financiële verslaggeving in Nederland onderzocht en kwamen tot de conclusie dat er ruimte is
voor earnings management in Nederland. Hieronder zal ik een aantal onderzoeken bespreken.

Hoogendoorn (1990) deed onderzoek naar stelselwijzigingen van 1977 tot 1986 in Nederland.
De conclusie is dat er een relatie kan worden gelegd tussen het gebruik van winstverhogende
stelselwijzigingen en de relatieve winstsituatie van de ondernemingen. De winstverhogende
stelselwijzigingen werden vaker gebruikt door ondernemingen, die in ongunstiger
winstsituaties dan voorgaande jaren bevinden, dan vergelijkbare ondernemingen zonder
stelselwijziging. Hierdoor konden de minder succesvolle ondernemingen winsten rapporteren,
dat niet significant afwijkt van de voorgaande jaren. Daarnaast kon er minder verband worden
gelegd tussen winstverlagende stelselwijziging en de relatieve winstsituatie. Ook kwam de
“taking a bath” strategie nauwelijks voor.

Van Praag (2001) onderzocht de mate van earnings management in Nederland in de periode
van 1988 tot 1997. Hij gebruikte zowel de wijzigingen van grondslagen als de accruals
methode om earnings management te meten. Van Praag concludeert dat stelselwijziging een
relatief klein en positief effect heeft op de gerapporteerde winst. Daarnaast heeft het gebruik
maken van de reorganisatievoorziening een relatief grote impact op de gerapporteerde winst.
Bij slecht presterende ondernemingen worden de buitengewone lasten gemaskeerd door
buitengewone lasten en bij best presterende ondernemingen gebeurt dit niet. Hierdoor ontstaat
er een aanwijzing dat er aan earnings management wordt gedaan. Wanneer de winst laag is,
wordt er rek in de verslaggeving gecreëerd en deze wordt gemaskeerd door buitengewone
baten. Indien de winst hoog is, worden de buitengewone lasten niet gemaskeerd door
buitengewone baten om de winst te drukken. Met de accruals methode vond hij dat de


                                                                                            25
buitenste kwartielen van zijn waarnemingen (Q1 en Q3) een significant hoger gebruik van
discretionary accruals heeft.

Van Rooijen (2003) onderzocht hoeveel verslaggevingsalternatieven er in Nederland zijn en
of er gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteit in de verslaggeving voor winstbeleid en
winststuring.       De      Nederlandse     jaarverslaggeving      kent      minimaal       85
verslaggevingsalternatieven, waaruit ondernemingen kunnen kiezen als ze hun winst
rapporteren. Van Rooijen gebruikt de bandbreedte om de flexibiliteit voor de onderneming
weer te geven. De bandbreedte bestaat uit: maximaal (agressief) en minimaal (conservatief) te
rapporteren winst. Een onderneming kan “een getrouw beeld” van de winst geven binnen 5%
tot 9% van de totale omzet. Hij concludeert: “rekening houdend met een gemiddelde
nettowinstmarge van 7% kan terecht gesteld worden dat dit inderdaad het verschil kan zijn
tussen redelijk goed en betrekkelijk slecht, redelijk gezond of zorgwekkend ongezond, net
boven de streep of dik eronder”. De bandbreedte is nodig om aan de verwachting van de
markt te voldoen. Naarmate de opties een belangrijkere rol spelen bij de beloning van de
manager, zal de manager sterker sturen op het hoogst toelaatbare winstniveau. Wel of geen
opties in de beloning van de manager zorgt voor een significant verschil in het gebruik van de
flexibiliteit van de verslaggeving.




                                                                                           26
3. Research design

In dit hoofdstuk bespreek ik het empirische onderzoek. In de eerste paragraaf beschrijf ik hoe
ik aan de bruikbare data ben gekomen. Daarnaast worden de statistieken van de opbouw van
de totale accruals en de beloningen van de managers gegeven. In § 3.2. bespreek ik uitgebreid
welke methode ik gebruik voor dit onderzoek en wat de verwachtingen van het onderzoek
zijn. In de derde paragraaf geef ik een analyse van de bevindingen van dit onderzoek. Dit
hoofdstuk sluit ik af met een vergelijking van mijn bevindingen met de eerder uitgevoerde
onderzoeken en geef ik mogelijke oorzaken van de afwijkende resultaten.



§ 3.1. De gebruikte data

De gebruikte data voor dit onderzoek zijn afkomstig uit de jaarrapporten van de
ondernemingen. De data zijn verzameld vanaf het boekjaar 2002 tot 2005 van de
ondernemingen, die aan de Amsterdam Exchange (AEX) zijn genoteerd. Ik heb gekozen voor
de data vanaf het boekjaar 2002, omdat vanaf 18 april 2002 de wet op openbaarmaking van de
bezoldiging en het onderbezit van bestuurders en commissarissen werd ingevoerd. De
onderneming dient een opgave van het bedrag van de bezoldiging voor iedere bestuurder
openbaar te maken. De totale beloning wordt opgesplitst naar: periodiek betaalde beloningen,
beloningen betaalbaar op termijn, uitkeringen bij beëindiging van het dienstverband,
winstdelingen en bonusbetalingen. Hierdoor is het mogelijk om de beloningen van de CEO
van de onderneming te verzamelen.

Aan de AEX worden de 25 ondernemingen met de hoogste effectieve aandelenomzet
genoteerd. In bijlage 1 is een lijst opgenomen van de ondernemingen, die van 2002 tot 2005
aan de AEX zijn genoteerd. Om de totale accruals van de ondernemingen vast te stellen, zijn
de gegevens van voorgaande periodes nodig. Voor de ondernemingen die in 2002 een
beursnotering hebben, dienen de gegevens van het boekjaar 2001 ook verzameld te worden.
Voor de ondernemingen SBM Offshore en Versatel dienen respectievelijk de gegevens van de
boekjaren 2002 en 2003 te worden verzameld.

In totaal zijn 75 ondernemingsjaren beschikbaar, maar deze zijn niet allemaal bruikbaar voor
het onderzoek. De verhandelbare aandelen van de Gucci Groep werden in april 2004
overgenomen door de grootaandeelhouder, hierdoor verloor de Gucci Groep haar notering aan
de AEX. Daarom worden alleen de ondernemingsjaren 2002 en 2003 van de Gucci Groep
meegenomen in het onderzoek. KPNQwest had een beursnotering in 2002, maar heeft op 31
mei van dat jaar een faillissement aangevraagd. Dit ondernemingsjaar wordt niet
meegenomen in het onderzoek. Op 5 november 2002 werden de ondernemingen Logica en
CMG gefuseerd tot LogicaCMG. Hierdoor ontstond een belangrijke, internationale speler in
de ICT dienstverlening en draadloze telecommunicatie. De gegevens voorafgaand aan de
fusie kunnen niet worden gebruikt als vergelijkingsmateriaal en daardoor wordt het
ondernemingsjaar 2002 van LogicaCMG verwijderd van de bruikbare data. In totaal zijn 72
ondernemingsjaren bruikbaar voor dit onderzoek. De verdeling van de ondernemingsjaren is
hieronder in frequentietabel 2 weergegeven.




                                                                                           27
Tabel 2: frequentietabel 2002-2004.

   Jaar       Ondernemingsjaren           Percentage       Cumulatief percentage
    2002                       23               31,94                        31,94
    2003                       25               34,72                        66,67
    2004                       24               33,33                       100,00
 Totaal                           72          100,00


In tabel 3 worden de ondernemingsgegevens van de 72 bruikbare ondernemingsjaren
weergegeven. De gegevens worden in miljoenen euro’s uitgedrukt, met uitzondering van de
totale accruals. De gemiddelde totale activa bedraagt € 100,5 miljard, maar de mediaan
bedraagt “slechts” € 10,1 miljard. Dit betekent dat er een beperkt aantal ondernemingen zijn,
zoals de financiële instellingen, Koninklijke Olie en Unilever, die het gemiddelde erg doet
toenemen. De gemiddelden in tabel 3 zijn berekend door alle waarnemingen bij elkaar op te
tellen en door het totale aantal waarnemingen te delen. De totale accruals zijn gemiddeld
0,0587 negatief. Tabel 4 laat de opbouw van de totale accruals zien. De totale accruals zijn
opgebouwd uit de volgende elementen: vlottende activa, liquide middelen, kortlopende
schulden, belastingen en afschrijvingen. De elementen liquide middelen en belastingen
hebben relatief minder invloed, omdat deze correctie-elementen zijn voor respectievelijk
vlottende activa en kortlopende schulden. De afschrijvingen hebben de meeste invloed op de
hoogte van de totale accruals. De gemiddelden zijn berekend door eerst de elementen door de
totale activa van t-1 te delen. De uitkomsten hiervan worden vervolgens bij elkaar opgeteld en
gedeeld door het aantal waarnemingen. Tabel 5 geeft de statistieken van de onafhankelijke
variabelen, die in de regressieformule worden gebruikt om de non-discretionary accruals te
bepalen. De uitkomsten van de regressieformule zullen in de analyse worden besproken.

Tabel 3: ondernemingsgegevens.

 € x 1.000.000                  Gemiddelde            SD               Q1            Mediaan          Q3
 Totale activa                    100.591,98        200.923,17        3.687,62         10.113,78    40.608,75
 Totale omzet                      22.918,04         35.892,89        3.304,75          8.868,50    29.041,50
 Netto winst                        1.547,53          3.279,74           20,91            275,00     1.822,75
 Totale accruals                     -0,0587            0,0739         -0,0990           -0,0544      -0,0139


Tabel 4: opbouw van de totale accruals.

                                Gemiddelde              SD           Q1              Mediaan          Q3
  Vlottende activa                   -0,0301             0,1089      -0,0742              -0,0197      0,0257
  Liquide middelen                   -0,0003             0,0578      -0,0235               0,0015      0,0214
  Kortlopende schulden               -0,0326             0,0852      -0,0603              -0,0229      0,0189
  Belastingen                        -0,0006             0,0090      -0,0051              -0,0004      0,0036
 Afschrijvingen                       0,0609             0,0576       0,0324               0,0514      0,0706


Tabel 5: onafhankelijke variabelen.

                                  Gemiddelde            SD            Q1             Mediaan         Q3
 1/ activa t-1                        0,0002             0,0002        0,0000             0,0001      0,0003
 ( omzet/ activa t-1) -
 ( deb/ activa t-1)                    -0,0316           0,1822       -0,0699            -0,0099      0,0374
 Materiële activa/ activa t-1           0,1825           0,1990        0,0387             0,1032      0,3299


                                                                                                          28
Voor dit onderzoek zijn de hoogten van het vaste salaris, de hoogte van de variabele beloning,
de minimale variabele beloning en de maximale variabele beloning van belang. Deze
gegevens worden in tabel 6 weergegeven. De gegevens zijn afkomstig van de internetsite van
de Vereniging van Effectenbezitters. Op de internetsite worden voor alle CEO’s van
ondernemingen genoteerd aan de Nederlandse Exchange, de verdeling van de totale beloning
weergegeven. Het gemiddelde vaste salaris van de CEO’s bedraagt € 833.370. Dit bedrag is
bepaald door alle vaste salarissen van de CEO’s van de jaren 2002-2004 op te tellen en
vervolgens door het aantal waarnemingen te delen. De variabele beloning is in de periode van
2002-2004 gemiddeld 75% van het vaste salaris. Voor bijna alle ondernemingen geldt dat er
een drempel is van 0%, maar voor de managers van Heineken is er een gegarandeerde
variabele beloning van 6%. De gemiddelde maximale uitkeerbare variabele beloning is
101,74% van het vaste salaris.

Tabel 6: beloningen van managers.

 € x 1.000                   Gemiddelde     SD             Q1        Mediaan         Q3
 Vast salaris                    833,37          355,70     598,09     755,50             995,25
 Variabele beloning              613,58          558,52     150,59     446,00             960,90
 Drempel *                         0,25            1,21       0,00       0,00               0,00
 Plafond *                       101,74           40,19      85,00     100,00             125,00
 Variabele beloning *             75,01           62,83      24,21      68,70             107,03

 * % t.o.v. vast salaris


Sommige ondernemingen hebben de jaarrekening zowel onder US GAAP als Dutch GAAP
opgesteld. Daarnaast rapporteren sommige ondernemingen in verschillende valuta’s (US
dollar en Britse pond). Om de vergelijkbaarheid te waarborgen, heb ik alle data onder de
Dutch GAAP gehanteerd en de cijfers in euro’s gebruikt voor dit onderzoek. De
wisselkoersen van de vreemde valuta’s per balansdatum zijn afkomstig uit de jaarrapporten
van de ondernemingen.



§ 3.2. De methode

De bruikbare data worden in drie groepen ingedeeld. Net als het onderzoek van Healy zal ik
de groepen: UPP, MID en LOW gebruiken. De ondernemingsjaren worden in de groep UPP
ingedeeld, wanneer uit het jaarrapport blijkt dat er een maximale bonus is uitgekeerd aan de
manager. De groep LOW bevat de ondernemingsjaren, waarbij geen bonus is uitgekeerd aan
de manager. Wanneer de bonus zich tussen het minimale en het maximale van de uitkeerbare
bonus bevindt, zal het ondernemingsjaar in de groep MID worden ingedeeld.

In de groep MID verwacht ik een positieve DA of in ieder geval een hogere DA dan de
groepen LOW en UPP. Dit wordt veroorzaakt, doordat de manager in de groep LOW niet in
staat is de minimale bonus te bereiken. Hierdoor wil de manager ruimte creëren voor de
toekomst, zodat de kans op het behalen van de bonus in de toekomst wordt vergroot. De
managers van de ondernemingsjaren in groep UPP hebben de maximale bonus uitgekeerd
gekregen en kunnen ruimte “reserveren” voor de toekomst. De managers van de
ondernemingsjaren in groep MID hebben een motief om de winsten op te stuwen, hierdoor
kunnen ze hun bonus maximaliseren. Deze redenering is hieronder grafisch weergegeven.


                                                                                             29
Grafiek 3: richting van earnings management bij een bepaald niveau van bonusuitkering.

                         Minimale bonus                             Maximale bonus




Minimale winst                                                                           Maximale winst

Bron: Van Praag (2001)



In paragraaf 2.3.3. is het onderzoek van Healy uitgebreid besproken. Ook zijn er een aantal
beperkingen aangegeven. Ten eerste was het in die tijd moeilijk of zelfs onmogelijk om alle
ondernemingsjaren in de juiste groepen (portefeuilles) in te delen, omdat de
informatievoorziening omtrent de bonussen van de managers niet openbaar werd gemaakt.
Zoals in de vorige paragraaf is benoemd, zijn de ondernemingen verplicht om vanaf het
boekjaar 2002 de bezoldiging van hun managers openbaar te maken in het jaarrapport.
Hierdoor neemt de kans op foute indeling van de ondernemingsjaren af. Het kan voorkomen
dat het bonusniveau niet valt te herleiden uit het jaarrapport. Om dit probleem op te lossen zal
ik het ondernemingsjaar zorgvuldig vergelijken met het bonusbeleid en de bonusomvang van
de voorgaande jaren van de onderneming, om toch een juiste indeling te maken. Daarnaast
wordt het gebruik van totale accruals als proxy voor discretionary accruals als beperking
gezien. Naar mijn inziens is dit niet helemaal juist; er zijn verschillende methodes om de
omvang van earnings management te bepalen. Van de 81 artikelen die de afgelopen 5 jaar in
wetenschappelijke literatuur zijn gepubliceerd, werden in 37 onderzoeken de totale accruals
methode gehanteerd (45,68%). Hieruit concludeer ik dat de totale accruals benadering geen
foute methode voor earnings management is. Bij het meetmodel van Healy wordt geen
rekening gehouden met de economische omstandigheden, waarin de onderneming zich
bevindt. Dit heb ik verholpen door het gemodificeerde meetmodel van Jones toe te passen om
de discretionary accruals te bepalen.



§ 3.3. De analyse

In deze paragraaf bespreek ik de analyses, die ik heb uitgevoerd om de bevindingen te toetsen.
In de eerste subparagraaf komt de regressie-analyse aan bod. Vervolgens maak ik gebruik van
de Chi²-toets om het verband te toetsen. In de derde subparagraaf toets ik de gevonden
gemiddelden van de groepen UPP, MID en LOW. In de variantie-analyse worden de
gemiddelden getoetst of deze significant van elkaar verschillen. In § 3.3.4. vergelijk ik de
gevonden resultaten met de eerder uitgevoerde onderzoeken in zowel de Amerikaanse als de
Nederlandse context. Daarnaast noem ik een aantal mogelijke oorzaken, waarom de gevonden
resultaten afwijken van Healy’s veronderstellingen.




                                                                                                      30
§ 3.3.1. Regressie-analyse

De NA worden geschat door middel van het gemodificeerde Jones meetmodel. Hieronder is
de regressieformule weergegeven. Uit de analyse blijkt dat de R² een waarde heeft van
0,3493. Dit betekent dat 34,93% van de variantie van de NA wordt verklaard door de drie
onafhankelijke variabelen. De aangepaste R² corrigeert de R² voor het aantal onafhankelijke
variabelen en het aantal waarnemingen. De aangepaste R² heeft een waarde van 0,3211. De F-
waarde is 12,3491 en heeft een overschrijdingskans van 0,0000. De gemiddelden van de
elementen zijn ongelijk aan elkaar. De bovengenoemde waarden worden in tabel 7
weergegeven.

NA = α¹ (1/A т- ) + α² [( REV т/A т- ) - ( REC т/A т- )] + α³ (PPE т /A т- )
Het gemodificeerde Jones meetmodel gaat ervan uit dat de manager invloed uit kan oefenen
op de hoogte van de omzet. De omzet wordt daarom aangepast met de verandering in de
ontvangsten. Maar uit de analyse blijkt dat de regressieformule aan voorspellingswaarde
afneemt, wanneer de omzet wordt aangepast. In tabel 8 worden dezelfde gegevens
gepresenteerd als voor de gemodificeerde Jones meetmodel, maar nu met de toepassing van
het Jones meetmodel. De R² heeft nu een waarde van 0,3613 en het aangepaste R² een waarde
van 0,3335. Dit betekent dat de verandering in de omzet een betere voorspellingswaarde heeft
dan de aangepaste omzet. Ook uit het onderzoek van Van Praag (2001) blijkt dat het Jones
meetmodel een hogere F-waarde en een aangepaste R² waarde heeft dan de gemodificeerde
Jones meetmodel. Een mogelijke verklaring die hij hiervoor geeft, is dat de verandering in de
omzet een betere indicatie is voor de totale activiteiten. Daarnaast kan het zijn dat de
ontvangsten beïnvloed worden door factoren van buitenaf, zodat er ruis in het meetmodel
komt. Doordat het Jones meetmodel een hogere voorspellingswaarde heeft, zal ik gebruik
maken van dit meetmodel om de DA te bepalen.

Tabel 7: statistieken voor gemodificeerde Jones meetmodel.

 N           R             R²       Adj. R²     F           Sig.       α¹           α²         α³
      72     0,5911        0,3493     0,3211     12,3491     0,0000      -66,7882   0,0920               -0,1521*

*= significant bij 0,01



Tabel 8: statistieken voor Jones meetmodel.

 N           R             R²       Adj. R²     F            Sig.      α¹           α²              α³
      72     0,6010        0,3613      0,3335    13,0081      0,0000     -50,0423   0,1079**             -0,1606*

*= significant bij 0,01
**= significant bij 0,05



In tabel 9 is de verdeling van de totale accruals weergegeven. Non-discretionary accruals en
discretionary accruals vormen samen de totale accruals. Deze hebben respectievelijk -0,0433
en -0,0154 aan waarde.

Tabel 9: het Jones meetmodel: non-discretionary accruals, discretionary accruals en totale accruals.

                                     Gemiddelde            SD            Q1            Mediaan                      Q3
 Non-discretionary accruals             -0,0433             0,0365       -0,0611            -0,0377                 -0,0160



                                                                                                                       31
Discretionary accruals                  -0,0154            0,0740        -0,0545       -0,0086    0,0326
 Totale accruals                         -0,0587            0,0739        -0,0990       -0,0544   -0,0139




§ 3.3.1. Chi²-toets

Met de Chi²-toets wordt bepaald of er een verband bestaat tussen de verschillende groepen en
de richting van de DA. Met de richting van de DA wordt bedoeld of de DA positief of
negatief zal zijn. In tabel 10 is de verdeling in een kruistabel weergegeven. In de groep UPP
zijn 12 negatief en 3 positief DA. En in de groep LOW zijn 7 negatief en 5 positief DA. De
verdeling van de richting is conform de verwachting. In de groep MID zijn 23 negatief en 22
DA positief. De verwachting van deze groep is dat een groter aantal een positieve richting zal
hebben. Zoals in § 3.2. is aangegeven verwacht ik een lagere gemiddelde DA bij de groepen
UPP en LOW dan bij de groep MID. De gemiddelde DA is in overeenstemming met de
verwachting, ondanks de kleine negatieve waarde van het gemiddelde van DA in de groep
MID. Bij deze verdeling geeft de Chi²-toets een waarde van 3,8629 en heeft een p-waarde van
0,1449. Dit betekent dat de nulhypothese niet kan worden verworpen. Er bestaat geen verband
tussen de verschillende groepen en de richting van de DA.

Tabel 10: kruistabel discretionary accruals richting t.o.v. de verschillende groepen.

                       Negatief        Positief        Totaal        Gemiddelde
 UPP                              12               3            15         -0,0388
 MID                              23              22            45         -0,0055
 LOW                               7               5            12         -0,0233
 Totaal                           42              30            72         -0,0154


Tabel 11: Chi²-toets

                              Waarde                   Asymp.sign (2-sided)
 Pearson Chi-Square                       3,8629                              0,1449




§ 3.3.3. Variantie-analyse

De Chi²-toets geeft aan dat er geen verband bestaat tussen de verschillende groepen en de
richting van de DA. De variantie-analyse toetst of de gemiddelden van de DA significant van
elkaar verschillen. Uit tabel 10 blijkt dat de gemiddelden van elkaar verschillen, maar kunnen
de verschillen statistisch worden onderbouwd? Hiervoor heb ik de variantie-analyse
Bonferroni gebruikt. Deze geeft aan of het groepsgemiddelde significant van elkaar verschilt.
Uit tabel 12 blijkt dat geen enkele groep significant van elkaar verschilt. Hoewel ik voor het
Jones meetmodel heb gekozen, wil ik de gemiddelden van DA onder het gemodificeerde
Jones meetmodel ook analyseren. Het is misschien mogelijk dat de gemiddelden onder het
gemodificeerde Jones meetmodel wel significant van elkaar verschillen. In tabel 13 worden de
gemiddelden van de DA onder het gemodificeerde Jones meetmodel weergegeven. Uit de
variantie-analyse van het gemodificeerde Jones meetmodel blijkt dat ook met dit meetmodel
geen significant verschil bestaat tussen de gemiddelden van de DA.



                                                                                                     32
Tabel 12: variantie-analyse Bonferroni van het Jones meetmodel.

                                    Gemiddelde
 Multi vergelijking                 verschil           Standaard fout   Sig.
 (I)                     (II)       (I)- (II)
 UPP                     MID                 -0,0332           0,0220   0,4063
                         LOW                 -0,0155           0,0286   1,0000

 MID                     UPP                0,0332             0,0220   0,4063
                         LOW                0,0177             0,0240   1,0000

 LOW                     UPP                0,0155             0,0286   1,0000
                         MID               -0,0177             0,0240   1,0000


Tabel 13: gemiddelde DA onder het gemodificeerde Jones meetmodel.

 Mod. Jones           Gemiddelde
 UPP                      -0,0398
 MID                      -0,0061
 LOW                      -0,0251
 Totaal                   -0,0163


Tabel 14: variantie-analyse Bonferroni van het gemodificeerde Jones meetmodel

 Multi                              Gemiddelde
 vergelijking                       verschil           Standaard fout   Sig.
 (I)                  (II)          (I)- (II)
 UPP                  MID                    -0,0337           0,0221   0,3992
                      LOW                    -0,0147           0,0288   1,0000

 MID                  UPP                   0,0337             0,0221   0,3992
                      LOW                   0,0190             0,0241   1,0000

 LOW                  UPP                   0,0147             0,0288   1,0000
                      MID                  -0,0190             0,0241   1,0000


§ 3.3.4. Vergelijking

In deze subparagraaf wil ik mijn bevindingen vergelijken met de resultaten van eerder
uitgevoerde onderzoeken met betrekking tot het toepassen van earnings management ten
behoeve van de bonussen. Uit het onderzoek van Van Praag (2001) blijkt dat de totale
accruals op basis van het Jones meetmodel een waarde heeft van -0,0454. De NA en DA
hebben respectievelijk een waarde van -0,0258 en -0,0195. De verdeling van de accruals is
opgenomen in tabel 15. De overeenkomsten van deze resultaten zijn dat beide totale accruals
een negatieve waarde hebben en dat in beide gevallen de NA groter zijn dan de DA. De
gegevens verschillen niet extreem veel van elkaar. Wanneer ik puur naar de uitkomst van de
totale accruals kijk, kan er gezegd worden dat het gebruik van totale accruals in Nederland is
toegenomen. Hierbij heb ik geen analyse gemaakt omtrent de statistische onderbouwing van
de uitspraak.




                                                                                           33
Tabel 15: non-discretionary, discretionary accruals en totale accruals.

                                   Van Praag (2001)       Dit onderzoek
 Non-discretionary accruals                   -0,0258            -0,0433
 Discretionary accruals                       -0,0195            -0,0154
 Totale accruals                              -0,0454            -0,0587



Daarnaast vergelijk ik mijn bevindingen met de resultaten van Healy (1985) en Holthausen
e.a. (1995). De resultaten van deze onderzoeken zijn in tabel 16 weergegeven. Healy vond bij
de portefeuilles LOW en UPP een significant lagere DA dan de portefeuille MID, bij een
significantieniveau van 0,005. De portefeuille MID heeft een negatief gemiddelde DA. De
bevindingen van dit onderzoek zijn conform de resultaten van Healy’s onderzoek. Alleen bij
dit onderzoek verschillen de gemiddelden niet significant van elkaar. De onderzoekers
Holthausen e.a. constateren daarentegen in de groep MID wel een positief gemiddelde DA en
bij de groepen LOW en UPP een negatief gemiddelde. Maar Holthausen e.a. konden geen
bewijs leveren, dat de groep LOW significant afwijkt van de groep MID. Hierdoor konden ze
geen bewijs leveren dat de managers winstverlagende accruals gebruiken, wanneer de
bonussen zich onder de drempel bevinden.

Tabel 16: DA gemiddelden voor de onderzoeken van Healy, Holthausen e.a. en dit onderzoek.

                 Healy (1985)          Holthausen e.a. (1995)             Dit onderzoek

Meetmodel        Healy                 Healy           Mod. Jones     Mod. Jones
UPP                         -0,0536*            -0,045      -0,024**         -0,0398
MID                         -0,0117*            -0,049          0,006        -0,0061
LOW                         -0,0437*            -0,061         -0,005        -0,0251

*=significant bij 0,005
**= significant bij 0,01


De onderzoeken naar earnings management gebruiken grote hoeveelheden waarnemingen:
Healy (1527), Holthausen e.a. (443) en Van Praag (611). Dit onderzoek heeft “slechts” 72
waarnemingen. Hierdoor hebben uitschieters een grotere invloed dan wanneer een groot
aantal waarnemingen wordt gebruikt. Zoals in § 2.5. is aangegeven, zijn de meeste
onderzoeken naar earnings management in de Verenigde Staten uitgevoerd. In de Verenigde
Staten is het toezicht op de beursgenoteerde ondernemingen strenger dan in Nederland. In de
Nederlandse financiële verslaggevingsregels is de flexibiliteit groot, zodat gebruik van de
flexibiliteit in Nederland groter kan zijn dan in de Verenigde Staten. Dit kan het gevolg
hebben dat de veronderstellingen van Healy niet voor Nederland gelden. De
afschrijvingscomponent heeft een grote invloed op de omvang van de totale accruals. In het
boekjaar 2002 moesten veel ondernemingen hun immateriële vaste activa afwaarderen. In
2002 is in totaal voor € 42,998 miljard afgeschreven. In de jaren 2003 en 2004 is
respectievelijk € 30,369 miljard en € 27,635 miljard afgeschreven. De ondernemingen Ahold,
KPN en Numico hebben in 2002 € 15,474 miljard afgeschreven en in 2003 ‘slechts’ € 5,178
miljard.

Om een verklaring te vinden voor het feit waarom de resultaten van dit onderzoek niet in
overeenstemming zijn met de veronderstellingen van Healy, worden de waarnemingen per


                                                                                            34
Earnings Management In Nederland
Earnings Management In Nederland
Earnings Management In Nederland
Earnings Management In Nederland
Earnings Management In Nederland
Earnings Management In Nederland
Earnings Management In Nederland
Earnings Management In Nederland
Earnings Management In Nederland
Earnings Management In Nederland
Earnings Management In Nederland
Earnings Management In Nederland

Más contenido relacionado

Destacado

Earning management and dividend policy empirical evidence from pakistani list...
Earning management and dividend policy empirical evidence from pakistani list...Earning management and dividend policy empirical evidence from pakistani list...
Earning management and dividend policy empirical evidence from pakistani list...Alexander Decker
 
Onderzoeksrapport Bachelor Thesis Oncology
Onderzoeksrapport Bachelor Thesis OncologyOnderzoeksrapport Bachelor Thesis Oncology
Onderzoeksrapport Bachelor Thesis OncologyFemkeTerpstra
 
Onderzoeksrapport p4 intothefuture
Onderzoeksrapport p4 intothefutureOnderzoeksrapport p4 intothefuture
Onderzoeksrapport p4 intothefutureMarina Hoogeveen
 
Panteia - Schuldproblematiek huishoudens
Panteia - Schuldproblematiek huishoudensPanteia - Schuldproblematiek huishoudens
Panteia - Schuldproblematiek huishoudensJoop van Delden
 
Nieuwe busines en verdienmodellen
Nieuwe busines  en verdienmodellenNieuwe busines  en verdienmodellen
Nieuwe busines en verdienmodellenRoel van Lanen
 
The Effects of Corporate Governance on Earnings Management
The Effects of Corporate Governance on Earnings ManagementThe Effects of Corporate Governance on Earnings Management
The Effects of Corporate Governance on Earnings ManagementAli Mutasowifin
 

Destacado (7)

Surrey Thesis 2012
Surrey Thesis 2012Surrey Thesis 2012
Surrey Thesis 2012
 
Earning management and dividend policy empirical evidence from pakistani list...
Earning management and dividend policy empirical evidence from pakistani list...Earning management and dividend policy empirical evidence from pakistani list...
Earning management and dividend policy empirical evidence from pakistani list...
 
Onderzoeksrapport Bachelor Thesis Oncology
Onderzoeksrapport Bachelor Thesis OncologyOnderzoeksrapport Bachelor Thesis Oncology
Onderzoeksrapport Bachelor Thesis Oncology
 
Onderzoeksrapport p4 intothefuture
Onderzoeksrapport p4 intothefutureOnderzoeksrapport p4 intothefuture
Onderzoeksrapport p4 intothefuture
 
Panteia - Schuldproblematiek huishoudens
Panteia - Schuldproblematiek huishoudensPanteia - Schuldproblematiek huishoudens
Panteia - Schuldproblematiek huishoudens
 
Nieuwe busines en verdienmodellen
Nieuwe busines  en verdienmodellenNieuwe busines  en verdienmodellen
Nieuwe busines en verdienmodellen
 
The Effects of Corporate Governance on Earnings Management
The Effects of Corporate Governance on Earnings ManagementThe Effects of Corporate Governance on Earnings Management
The Effects of Corporate Governance on Earnings Management
 

Similar a Earnings Management In Nederland

DA de Waard (oratie)
DA de Waard (oratie)DA de Waard (oratie)
DA de Waard (oratie)Dick de Waard
 
Duurzaamheid in Hart van Brabant, volledig rapport
Duurzaamheid in Hart van Brabant, volledig rapportDuurzaamheid in Hart van Brabant, volledig rapport
Duurzaamheid in Hart van Brabant, volledig rapportWillem van der Velden
 
Revalidatie en arbeid, investeren voor de toekomst
Revalidatie en arbeid, investeren voor de toekomstRevalidatie en arbeid, investeren voor de toekomst
Revalidatie en arbeid, investeren voor de toekomstCiran Media
 
2009.110 1005
2009.110 10052009.110 1005
2009.110 1005swaipnew
 
Eindrapport evaluatie-wetbeschermingpersoonsgegevens
Eindrapport evaluatie-wetbeschermingpersoonsgegevensEindrapport evaluatie-wetbeschermingpersoonsgegevens
Eindrapport evaluatie-wetbeschermingpersoonsgegevensFrank Smilda
 
rapport-scheltema-compleet (1)
rapport-scheltema-compleet (1)rapport-scheltema-compleet (1)
rapport-scheltema-compleet (1)Harry van Dalen
 
Lokale regie uit macht of onmacht onderzoek naar de optimalisering van de g...
Lokale regie uit macht of onmacht   onderzoek naar de optimalisering van de g...Lokale regie uit macht of onmacht   onderzoek naar de optimalisering van de g...
Lokale regie uit macht of onmacht onderzoek naar de optimalisering van de g...Bart Litjens
 
Maatschappelijke Business Case
Maatschappelijke Business CaseMaatschappelijke Business Case
Maatschappelijke Business CaseCorin Potters-Kemp
 
Criteria voor de rassenkeuze van korrelmaïs_Definitief
Criteria voor de rassenkeuze van korrelmaïs_DefinitiefCriteria voor de rassenkeuze van korrelmaïs_Definitief
Criteria voor de rassenkeuze van korrelmaïs_DefinitiefThomas Truyen
 
Managementinformatie en de Balanced Scorecard bij Getronics
Managementinformatie en de Balanced Scorecard bij GetronicsManagementinformatie en de Balanced Scorecard bij Getronics
Managementinformatie en de Balanced Scorecard bij GetronicsPatrick Mackaaij
 
Afstudeerverslag - Roland Spierings
Afstudeerverslag - Roland SpieringsAfstudeerverslag - Roland Spierings
Afstudeerverslag - Roland SpieringsRoland Spierings MSc
 
Bpvbd20130423 001-jro (businessplan voorbeeld)
Bpvbd20130423 001-jro (businessplan voorbeeld)Bpvbd20130423 001-jro (businessplan voorbeeld)
Bpvbd20130423 001-jro (businessplan voorbeeld)Bart Rovers
 
2010 03-23 scriptie risicogestuurd toezicht - berden & meinster
2010 03-23 scriptie risicogestuurd toezicht - berden & meinster2010 03-23 scriptie risicogestuurd toezicht - berden & meinster
2010 03-23 scriptie risicogestuurd toezicht - berden & meinsterJanMeinster
 
XML en Organisatie: vijf tegenstellingen
XML en Organisatie: vijf tegenstellingenXML en Organisatie: vijf tegenstellingen
XML en Organisatie: vijf tegenstellingenPieter van der Hijden
 
Soc. Intel. Als Interne Beheersingsmaatregel
Soc. Intel. Als Interne BeheersingsmaatregelSoc. Intel. Als Interne Beheersingsmaatregel
Soc. Intel. Als Interne Beheersingsmaatregelmatthiasfreeke
 
publieke lening privaat fondsbeheer F_Beerepoot
publieke lening privaat fondsbeheer F_Beerepootpublieke lening privaat fondsbeheer F_Beerepoot
publieke lening privaat fondsbeheer F_BeerepootFerry Beerepoot
 
Verslag Bedrijfssimulatie Final 240815 (1)
Verslag Bedrijfssimulatie Final 240815 (1)Verslag Bedrijfssimulatie Final 240815 (1)
Verslag Bedrijfssimulatie Final 240815 (1)Anjali Yup
 

Similar a Earnings Management In Nederland (20)

DA de Waard (oratie)
DA de Waard (oratie)DA de Waard (oratie)
DA de Waard (oratie)
 
Duurzaamheid in Hart van Brabant, volledig rapport
Duurzaamheid in Hart van Brabant, volledig rapportDuurzaamheid in Hart van Brabant, volledig rapport
Duurzaamheid in Hart van Brabant, volledig rapport
 
Revalidatie en arbeid, investeren voor de toekomst
Revalidatie en arbeid, investeren voor de toekomstRevalidatie en arbeid, investeren voor de toekomst
Revalidatie en arbeid, investeren voor de toekomst
 
2009.110 1005
2009.110 10052009.110 1005
2009.110 1005
 
Eindrapport evaluatie-wetbeschermingpersoonsgegevens
Eindrapport evaluatie-wetbeschermingpersoonsgegevensEindrapport evaluatie-wetbeschermingpersoonsgegevens
Eindrapport evaluatie-wetbeschermingpersoonsgegevens
 
Studieresultaten naar de effecten van de Leefloonwet
Studieresultaten naar de effecten van de LeefloonwetStudieresultaten naar de effecten van de Leefloonwet
Studieresultaten naar de effecten van de Leefloonwet
 
rapport-scheltema-compleet (1)
rapport-scheltema-compleet (1)rapport-scheltema-compleet (1)
rapport-scheltema-compleet (1)
 
Lokale regie uit macht of onmacht onderzoek naar de optimalisering van de g...
Lokale regie uit macht of onmacht   onderzoek naar de optimalisering van de g...Lokale regie uit macht of onmacht   onderzoek naar de optimalisering van de g...
Lokale regie uit macht of onmacht onderzoek naar de optimalisering van de g...
 
Maatschappelijke Business Case
Maatschappelijke Business CaseMaatschappelijke Business Case
Maatschappelijke Business Case
 
Criteria voor de rassenkeuze van korrelmaïs_Definitief
Criteria voor de rassenkeuze van korrelmaïs_DefinitiefCriteria voor de rassenkeuze van korrelmaïs_Definitief
Criteria voor de rassenkeuze van korrelmaïs_Definitief
 
Managementinformatie en de Balanced Scorecard bij Getronics
Managementinformatie en de Balanced Scorecard bij GetronicsManagementinformatie en de Balanced Scorecard bij Getronics
Managementinformatie en de Balanced Scorecard bij Getronics
 
2 Part1
2 Part12 Part1
2 Part1
 
Het school ouder contract
Het school ouder contractHet school ouder contract
Het school ouder contract
 
Afstudeerverslag - Roland Spierings
Afstudeerverslag - Roland SpieringsAfstudeerverslag - Roland Spierings
Afstudeerverslag - Roland Spierings
 
Bpvbd20130423 001-jro (businessplan voorbeeld)
Bpvbd20130423 001-jro (businessplan voorbeeld)Bpvbd20130423 001-jro (businessplan voorbeeld)
Bpvbd20130423 001-jro (businessplan voorbeeld)
 
2010 03-23 scriptie risicogestuurd toezicht - berden & meinster
2010 03-23 scriptie risicogestuurd toezicht - berden & meinster2010 03-23 scriptie risicogestuurd toezicht - berden & meinster
2010 03-23 scriptie risicogestuurd toezicht - berden & meinster
 
XML en Organisatie: vijf tegenstellingen
XML en Organisatie: vijf tegenstellingenXML en Organisatie: vijf tegenstellingen
XML en Organisatie: vijf tegenstellingen
 
Soc. Intel. Als Interne Beheersingsmaatregel
Soc. Intel. Als Interne BeheersingsmaatregelSoc. Intel. Als Interne Beheersingsmaatregel
Soc. Intel. Als Interne Beheersingsmaatregel
 
publieke lening privaat fondsbeheer F_Beerepoot
publieke lening privaat fondsbeheer F_Beerepootpublieke lening privaat fondsbeheer F_Beerepoot
publieke lening privaat fondsbeheer F_Beerepoot
 
Verslag Bedrijfssimulatie Final 240815 (1)
Verslag Bedrijfssimulatie Final 240815 (1)Verslag Bedrijfssimulatie Final 240815 (1)
Verslag Bedrijfssimulatie Final 240815 (1)
 

Earnings Management In Nederland

  • 1. Earnings management in Nederland Beïnvloeden managers de winsten om de variabele beloningen te verhogen? C.K.S. Lam 15 augustus 2005
  • 2. Earnings management in Nederland Beïnvloeden managers de winsten om de variabele beloningen te verhogen? Auteur: C.K.S. Lam Studentennummer: 1511262 Begeleider: Dr. R.B.H. Hooghiemstra Onderwijsinstelling: Rijksuniversiteit Groningen Faculteit: Economische Wetenschappen Opleiding: Accountancy Datum: 15 augustus 2005 Plaats: Groningen 1
  • 3. Voorwoord Voor u ligt het onderzoeksrapport naar earnings management in Nederland. In de periode voorafgaand aan het masterjaar aan de Rijksuniversiteit Groningen heb ik twee praktijkopdrachten uitgevoerd. De eerste praktijkopdracht was een oriënteerde stage bij Ernst & Young Accountants in Groningen voor een periode van zes maanden. Daarna heb ik als afstudeeropdracht een onderzoek naar de vervoerskosten uitgevoerd bij een zorginstelling in Groningen voor een periode van zes maanden. Het masterjaar van de opleiding Accountancy wordt afgesloten met een afstudeeronderzoek. Ik heb ervoor gekozen om een theoretisch afstudeeronderzoek uit te voeren, omdat ik me wil verdiepen in een theorie. Daarnaast wilde ik ervaren hoe een wetenschappelijk onderzoek wordt uitgevoerd. De laatste tijd zijn de beloningen van managers weer actueel geworden. De managers ontvangen hoge beloningen, terwijl de prestaties van ondernemingen achterwege blijven. Daarnaast willen de ondernemingen geen loonstijging of slechts enkele procenten geven aan de werknemers, omdat de ondernemingen stijgingen van de loonkosten niet kan veroorloven in economische slechte tijden. Maar ondertussen stijgen de totale beloningen van de managers. Ik heb onderzoek gedaan naar de toepassing van earnings management door managers met als motief de variabele beloningen te verhogen. Tot slot wil ik graag Dr. R.B.H. Hooghiemstra, begeleider vanuit de Rijksuniversiteit Groningen, bedanken voor zijn begeleiding en beoordeling gedurende de onderzoeksperiode. Daarnaast wil ik ook graag mijn vrienden en andere belangstellenden bedanken voor de tijd, die ze in mijn onderzoeksrapport gestoken hebben om feedback te leveren. Als laatste dank ik Geeske, die mij bijzonder veel steun heeft gegeven tijdens het onderzoek. Ze heeft daarbij het onderzoeksrapport kritisch doorgelezen en van commentaar voorzien. Groningen, 15 augustus 2005 Constant Lam 2
  • 4. Afkortingenoverzicht AC = totale accruals AEX = Amsterdam Exchange AFM = Autoriteiten Financiële Markten DA = discretionary accruals GAAP = Generally Accepted Accounting Principles NA = non-discretionary accruals OK = Ondernemingskamer RJ = Raad van de Jaarverslaggeving SEC = Securities and Exchange Commission VEB = Vereniging voor Effectenbezitters 3
  • 5. Inhoudsopgave 1. Inleiding ................................................................................................................................ 5 § 1.1. De aanleiding................................................................................................................ 5 § 1.2. De probleemstelling en deelvragen .............................................................................. 5 § 1.3. De onderzoeksopzet ..................................................................................................... 7 2. Earnings management ......................................................................................................... 9 § 2.1. Wat is earnings management?...................................................................................... 9 § 2.2. Motieven voor earnings management ........................................................................ 11 § 2.2.1. De kapitaalmarkt motieven ................................................................................. 11 § 2.2.2. De contractuele motieven.................................................................................... 13 § 2.2.3. De wet- en regelgeving motieven........................................................................ 14 § 2.3. Earnings management & beloningsplan..................................................................... 14 § 2.3.1. Het beloningsplan................................................................................................ 15 § 2.3.2. Het agency-probleem .......................................................................................... 15 § 2.3.3. Het variabele bonusplan ...................................................................................... 16 § 2.4. Meetmethodes van earnings management.................................................................. 20 § 2.4.1. Het wijzigen van grondslagen ............................................................................. 20 § 2.4.2. De accruals meetmethode.................................................................................... 21 § 2.4.3. De keuze .............................................................................................................. 23 § 2.5. Earnings management in Nederland........................................................................... 24 § 2.5.1. De wet- en regelgeving ....................................................................................... 24 § 2.5.2. De onderzoeken................................................................................................... 25 3. Research design .................................................................................................................. 27 § 3.1. De gebruikte data ....................................................................................................... 27 § 3.2. De methode ................................................................................................................ 29 § 3.3. De analyse .................................................................................................................. 30 § 3.3.1. Regressie-analyse ................................................................................................ 31 § 3.3.1. Chi²-toets ............................................................................................................. 32 § 3.3.3. Variantie-analyse................................................................................................. 32 § 3.3.4. Vergelijking......................................................................................................... 33 § 3.4. De conclusies.............................................................................................................. 35 4. Conclusie ............................................................................................................................. 37 § 4.1. De conclusie van het onderzoek................................................................................. 37 § 4.2. De beperkingen en mogelijkheden voor verdere onderzoeken .................................. 40 Bijlagen.................................................................................................................................... 41 1: AEX lijst 2002-2004 ........................................................................................................ 42 2: Grafieken en tabellen ....................................................................................................... 43 3: Literatuurlijst.................................................................................................................... 44 4
  • 6. 1. Inleiding In de inleiding behandel ik de verantwoording van het onderzoek. Allereerst wordt de aanleiding van dit onderzoek weergegeven. Deze paragraaf geeft weer waarom bonussen van managers weer actueel zijn. Vervolgens behandel ik in de tweede paragraaf de probleemstelling. In deze paragraaf worden de doelen van het onderzoek en de relevantie van het onderzoek voor de belanghebbenden besproken. In de vraagstelling bespreek ik de centrale vraag van het onderzoek en de bijbehorende deelvragen. In de randvoorwaarden zijn de beperkingen van het onderzoek weergegeven. Het eerste hoofdstuk sluit ik af met een globale onderzoeksopzet. § 1.1. De aanleiding “Topinkomens de afgelopen jaar 13% omhoog”, zo luidde de kop van een artikel, die op maandag 13 juni 2005 in de Volkskrant verscheen. Dit is de conclusie van een onderzoek uitgevoerd door de Volkskrant. De laatste tijd is er veel commotie ontstaan omtrent de topinkomens van de managers van ondernemingen. De ondernemingen eisen van de werknemers minimale loonstijgingen of zelfs de nullijn aan te houden, maar ondertussen stegen de totale beloningen van de managers fors. Hierdoor kwam de maatschappelijke discussie op gang wat uiteindelijk leidde tot een debat in de Tweede Kamer. De managers legden de verantwoordelijkheid bij de Raad van Commissarissen en de aandeelhouders, omdat zij de hoogte van de beloningen voor de managers vaststellen en goedkeuren. De hoogte van de korte termijn beloningen is vaak gekoppeld aan de boekhoudkundige winst van de onderneming. De centrale vraag is: beïnvloeden de managers de winstcijfers om de korte termijn beloningen te optimaliseren? In het verleden zijn hier een aantal onderzoeken naar gedaan. In het onderzoek van Healy (1985) wordt de bonusplan-hypothese van de positive accounting theorie weerlegd. Deze hypothese veronderstelt dat de managers te allen tijde de winst willen verhogen ten behoeve van de bonussen. Tijdens dit onderzoek wil ik de veronderstellingen van Healy toepassen op de beursgenoteerde ondernemingen, die genoteerd zijn aan de Amsterdam Exchange. § 1.2. De probleemstelling en deelvragen Het doel van dit onderzoek is een bijdrage leveren aan de bestaande kennis. Dit wil ik bereiken door de onderzoeksmethode van Healy en het gemodificeerde meetmodel van Jones toe te passen op ondernemingen, die aan de Amsterdam Exchange zijn genoteerd. Hierdoor kan er een bredere statistische onderbouwing voor Healy’s veronderstellingen ontstaan. Het onderzoek dient niet alleen als bewijsmateriaal voor of als onderbouwing van een theorie voor de wetenschap, maar heeft ook een maatschappelijke functie. Voor een aantal groepen belanghebbenden kan dit onderzoek relevant zijn. De groepen worden hierna benoemd en nader toegelicht. 5
  • 7. Beleggers, • accountants, • wet- en regelopstellers, • toezichthoudende organen en • beloningscommissies. Zo willen beleggers weten of de huidige koers van de aandelen een juiste weerspiegeling is van de toekomstige kasstromen van de ondernemingen. Op basis van tijdige en betrouwbare informatie kunnen beleggers besluiten de aandelen te kopen of te verkopen. Wanneer de managers de winsten sturen om de variabele beloningen te verhogen, dan geeft de huidige koers niet de toekomstige kasstromen weer. Beleggers moeten weten dat de winsten gestuurd kunnen worden en moeten bij het muteren van hun portefeuille daar rekening mee houden. Door een kritische analyse van de financiële rapportage kunnen de beleggers betere beslissingen maken. Daarbij moeten ze niet alleen naar het winstcijfer kijken, maar moeten ze ook op de opbouw van de winst te letten. De accountant stelt de betrouwbaarheid van het jaarrapport vast en geeft daarbij een verklaring af. Het winstcijfer van de onderneming is één van de prestatie-indicatoren van de variabele beloning op korte termijn. De accountant dient alert te zijn, wanneer managers de neiging hebben om het winstcijfer te sturen om tot een hogere variabele beloning te komen of om beloningen te reserveren voor de toekomst. Daarnaast kunnen de managers de winstcijfers sturen door gebruik te maken van de flexibiliteit van de Generally Accepted Accounting Principles (GAAP) of door technieken toe te passen die daar buiten vallen. De wet- en regelopstellers kunnen uit het onderzoek afleiden, of bepaalde accountingregels misbruikt worden om bijvoorbeeld de winst te sturen. Ze kunnen dan de afweging maken of de flexibiliteit in de regelgeving moet worden beperkt, zodat er betrouwbaarder informatie beschikbaar komt voor de belanghebbenden. Voor het toezichthoudende orgaan van de overheid (Autoriteit Financiële Markten) en het particuliere orgaan (Vereniging voor Effectenbezitters) kan het een bewijs zijn, dat de winsten gestuurd worden binnen of buiten de grenzen van de GAAP. De beloningscommissie stelt het bonusplan voor de manager op. Het bonusplan bestaat uit een combinatie van verschillende prestatie-indicatoren, die zowel betrekking hebben op de persoonlijke prestatie van de manager als de prestatie van de onderneming. Wanneer de prestatie-indicatoren of prestatienormen door de manager gestuurd kunnen worden, zal een andere weging van de prestatie-indicatoren moeten worden gevormd of zelfs nieuwe prestatie- indicatoren moeten worden toegevoegd. Aan de hand van de aanleiding en de doelstelling wordt er een onderzoeksvraag opgesteld. Het onderzoek probeert hierop een antwoord te geven. De vraagstelling van het onderzoek luidt als volgt: Sturen managers van beursgenoteerde ondernemingen, die aan de Amsterdam Exchange genoteerd zijn, de winsten om de variabele beloningen te verhogen? De hoofdvraag wordt opgedeeld in drie deelvragen. Elke deelvraag heeft betrekking op het bonusniveau, waarin de beursgenoteerde onderneming wordt geclassificeerd volgens de veronderstellingen van Healy. De bonusniveaus die hij onderscheidt zijn: onder de drempel 6
  • 8. (LOW), boven het plafond (UPP) en tussen de drempel en het plafond (MID). In de tijd waarin Healy zijn onderzoek uitvoerde, waren de jaarrapporten niet zo gedetailleerd als nu. Er waren geen of minimale regels omtrent de verslaggeving van beloningen van de managers. Healy gebruikte de geschatte winst voor discretionary accruals om de ondernemingen in de verschillende bonusniveaus in te delen. Met discretionary accruals wordt bedoeld, het deel van de totale accruals waar de manager invloed op uit kan oefenen. De drie deelvragen zijn als volgt geformuleerd: Wanneer de drempel voor de variabele beloning niet wordt bereikt en hierdoor geen variabele beloning wordt uitgekeerd, hebben managers dan de neiging om winstverlagende discretionary accruals toe te passen? Wanneer de drempel voor de variabele beloning wordt overschreden, maar zich onder het plafond bevindt en hierdoor de variabele beloning niet maximaal uitgekeerd wordt, hebben managers dan de neiging om winstverhogende discretionary accruals toe te passen? Wanneer het plafond voor de variabele beloning wordt overschreden en hierdoor de variabele beloning maximaal wordt uitgekeerd, hebben de managers dan de neiging om winstverlagende discretionary accruals toe te passen? De randvoorwaarden In de randvoorwaarden worden de beperkingen gegeven, waaraan de onderzoeksresultaten en methoden onderhevig zijn. Hieronder worden de beperkingen aangegeven voor dit onderzoek. • Het onderzoek dient binnen een termijn van zes maanden te worden afgerond. • Beschikbaarheid van de juiste jaarrapporten van 2002-2004 van de AEX beursgenoteerde ondernemingen op het internet. • Het onderzoek bevat “slechts” 72 waarnemingen. • Niet alle meetmodellen worden uitgewerkt in dit onderzoek. § 1.3. De onderzoeksopzet In de onderzoeksopzet wordt beschreven hoe het onderzoek tot stand komt. Het uitgevoerde onderzoek is een literatuurstudie naar het verband tussen de variabele bonus en earnings management. Earnings management kan door verschillende methodes worden gemeten. Vaak wordt de accruals methode gebruikt om earnings management te meten. Deze methode maakt gebruik van het verschil tussen de gerapporteerde winst en de operationele kasstroom. Het verschil wordt accruals genoemd. In de afgelopen decennia zijn een aantal modellen ontwikkeld om de accruals te meten: Healy (1985), DeAngelo (1986), Jones (1991), Dechow e.a. (1995) en Peasnell e.a. (1999). Deze meetmodellen zal ik in § 2.4.2. uitgebreid bespreken. Van de ondernemingen, die in 2002 tot 2004 genoteerd zijn aan de Amsterdam Exchange, zijn de gegevens verzameld. De gebruikte data zijn afkomstig uit de jaarrapporten van de ondernemingen. De jaarrapporten zijn gedownload van de internetsite van de ondernemingen. De ondernemingsjaren worden vervolgens ingedeeld in drie groepen. De groep UPP bestaat uit ondernemingsjaren, waarbij de managers de maximale bonus hebben uitgekeerd gekregen. 7
  • 9. De ondernemingsjaren waarbij de managers geen bonus hebben ontvangen, behoren tot de groep LOW. De groep MID bevat de ondernemingsjaren waarbij de managers wel bonus hebben ontvangen, maar niet het maximale bedrag. Door gebruik te maken van de groepen en de meetmethode van de accruals, wordt antwoord gegeven op de deelvragen. Dit leidt uiteindelijk tot het beantwoorden van de vraagstelling van dit onderzoek. De opbouw van dit onderzoek ziet er als volgt uit: in het eerste hoofdstuk is de opzet van het onderzoek gegeven. Hierbij is de centrale vraag geformuleerd en de bijbehorende deelvragen gegeven. In het volgende hoofdstuk schenk ik aandacht aan het begrip earnings management. Ook worden in dit hoofdstuk de mogelijke motieven gegeven, waarom earnings management wordt toegepast. In het derde hoofdstuk beschrijf ik het empirische onderzoek, dat ik heb uitgevoerd. Ook worden de resultaten van het onderzoek in dit hoofdstuk gepresenteerd. De conclusies en de samenvatting zijn opgenomen in het laatste hoofdstuk. 8
  • 10. 2. Earnings management In de eerste paragraaf leg ik uit wat er onder earnings management wordt verstaan. Hiervoor zal ik een aantal definities van earnings management geven. In de tweede paragraaf zal ik kort de motieven bespreken, die de manager kan hebben om earnings management toe te passen. Eén van de motieven van earnings management is het verhogen van de beloningen van de manager. Vervolgens behandel ik het beloningsplan. Earnings management is niet direct waarneembaar. In de loop der jaren zijn er een aantal methodes ontwikkeld om earnings management te meten. Deze meetmethodes worden in paragraaf vier besproken. Dit hoofdstuk sluit ik af met de toepassing van earnings management in Nederland. § 2.1. Wat is earnings management? In de literatuur worden verschillende definities gegeven van earnings management. Niet alleen de wetenschapliteratuur schenkt aandacht aan de definitie, ook de Securities and Exchange Commission (SEC) definieert earnings management in haar jaarverslag van 1999. Hieronder zal ik drie definities geven van earnings management en deze kort toelichten. Schipper (1989: p. 92) definieert earnings management als volgt: “Earnings management is really disclosure management in the sense of a purposeful intervention in the external financial reporting process, with the intent of obtaining some private gain as opposed to merely facilitating the neutral operation of the process.” In de definitie van Schipper wordt earnings management gezien als het opzettelijk ingrijpen van de manager in de externe financiële rapportage, om de doelstellingen van zowel de manager als van de onderneming te behalen. Het gedrag, waarbij de manager zijn eigen doelstellingen boven de ondernemingsdoelstellingen stelt, wordt opportunistisch gedrag genoemd. Het omgekeerde gedrag, de ondernemingsdoelstelling boven de eigen doelstellingen stellen, komt voor door het verlagen van de contractkosten van de onderneming. Beide doelstellingen kunnen tegelijkertijd worden behaald en hoeven elkaar niet uit te sluiten. Healy en Wahlen (1999: p. 361) omschrijven earnings management als volgt: “Earnings management occurs when managers use judgment in financial reporting and in structuring transactions to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company or in influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers.” Earnings management komt voor, indien het management een oordeel over de financiële verslaggeving kan vormen, om bepaalde belanghebbenden te misleiden over de onderliggende economische prestatie van de onderneming. Of indien het management bepaalde contractuele overeenkomsten, die afhankelijk zijn van boekhoudkundige cijfers, wil beïnvloeden. De manager kan op verschillende manieren een oordeel vormen over de financiële verslaggeving. Allereerst dient de manager een groot aantal schattingen te maken van de 9
  • 11. afschrijvingstermijn, het restbedrag en de voorziening dubieuze debiteuren. Daarnaast kiest de manager voor bepaalde accountingmethodes. Deze zijn van invloed op het resultaat op de korte termijn, maar hebben geen invloed op het totale resultaat op de lange termijn. Ook moet de manager een beleid vormen voor het werkkapitaal, de debiteurentermijn, de betalingstermijn en de hoogte van de voorraden. Ten slotte dient de manager ook een oordeel te vormen omtrent de wijze van financiering van de onderneming. Het doel van earnings management is het opzettelijk misleiden van bepaalde belanghebbenden over de onderliggende economische prestaties van de onderneming. Dit is mogelijk wanneer de belanghebbenden het toepassen van earnings management niet doorzien. In de literatuur over earnings management hebben de wetenschappers verdeelde meningen over of de belanghebbenden earnings management wel of niet doorzien. Het onderzoek van Teoh e.a. (1998b) richtte zich op het gebruik van winstverhogende accruals voor een beursgang. Ze concludeerden dat de bestaande aandelen van de ondernemingen significant lager waren gewaardeerd in het jaar voor de beursgang. Hierbij kan de conclusie worden getrokken dat belanghebbenden earnings management doorzien. Daartegenover zijn een aantal onderzoeken: Dechow e.a. (1996) en Beneish (1997), ze concluderen dat belanghebbenden earnings management niet doorzien. De SEC of andere financiële instellingen maakten bekend dat bepaalde ondernemingen earnings management hebben toegepast. Op de berichtgevingen ontstonden reacties van de aandelenkoersen. In de definitie van Healy en Wahlen gaat het uitdrukkelijk en uitsluitend over het misleiden van belanghebbenden: de aandeelhouders, de beleggers of kredietverschaffers. Maar earnings management heeft ook een “goede” zijde. De geblokkeerde communicatie naar belanghebbenden kunnen gedeblokkeerd worden. De manager kan privé informatie naar de belanghebbenden communiceren. Scott (2003: p. 369) definieert earnings management als volgt: “Earnings management is the choice by a manager of accounting policies so as to achieve some specific objective.” Earnings management is een keuze in accountingbeleid door het management, zodat er specifieke doelen worden bereikt. Deze definitie gaat er vanuit dat earnings management zowel een “goede” als “slechte” zijde heeft. Maar geeft niet aan welke doelstellingen specifiek worden nagestreefd. Voor dit onderzoek gebruik ik de definitie van Healy en Wahlen (1999). Deze definieert naar mijn mening earnings management volledig. Ik wil onderzoeken of de belanghebbenden opzettelijk worden misleid door de manager ten behoeve van de variabele korte termijn beloningen. Daarbij heeft de communicatie van privé informatie een ondergeschikte rol. De term accruals is al een aantal keren gevallen, maar wat zijn accruals? Epe en Koetzier (2001) omschrijven accruals als volgt. De winst over de gehele levensduur van een onderneming is het verschil tussen het eigen vermogen aan het einde en het eigen vermogen aan het begin van de onderneming. Hierbij wordt geen rekening gehouden met mutaties in de kapitaalsfeer. Bij het bepalen van de totale winst, doen zich geen waarderingsproblemen voor. De totale winst dient aan de verslaggevingsjaren toegerekend te worden. Hierbij ontstaat een waarderingsprobleem; een ontvangst in een periode leidt niet per se tot een opbrengst in dezelfde periode. Dit geldt ook voor uitgaven en kosten. Om zo goed mogelijk de ontvangsten en de uitgaven aan een periode toe te rekenen, is het toerekeningsbeginsel (accruals principle) ontstaan. Een kasstroomoverzicht geeft de ontvangsten en de uitgaven van een onderneming 10
  • 12. weer. In de verlies- en winstrekening wordt de winst bepaald door de toegerekende opbrengsten en kosten. Het verschil tussen de kasstroom op operationele basis en de winst wordt de totale accruals genoemd. Healy (1985) omschrijft de totale accruals als volgt: AC т = DA т + NA т AC т = totale accruals in het jaar t. DA т = discretionary accruals in het jaar t. NA т = non-discretionary accruals in het jaar t. Discretionary accruals (niet verwachte accruals) zijn accruals, waar de manager invloed op uit kan oefenen. De manager kan zijn oordeel geven over de samenstelling van het werkkapitaal en de afschrijvingen, die door de onderneming wordt toegepast. Het werkkapitaal bestaat uit: debiteuren, voorraad en crediteuren. De manager kan de post “debiteuren” beïnvloeden door, de krediettermijn vast te stellen of een schatting te maken van de dubieuze debiteuren. De afschrijvingen worden beïnvloed, omdat de afschrijvingstermijnen en de restbedragen moeten worden vastgesteld door de manager. Accruals, waar de manager geen invloed op uit kan oefenen worden non-discretionary accruals (verwachte accruals) genoemd. De non- discretionary accruals (NA) hangen samen met de economische omstandigheden van de onderneming. Voor onderzoekers is het een enorme uitdaging om een goed meetmodel voor accruals te ontwikkelen, omdat alleen de totale accruals observeerbaar zijn. De discretionary accruals (DA) worden in de modellen geschat door de NA van de totale accruals af te trekken. § 2.2. Motieven voor earnings management Nu de definitie van earnings management bekend is, ga ik in op de motieven van earnings management. Welke motieven kunnen de managers hebben om earnings management toe te passen? De literatuur geeft een groot aantal motieven weer, waarom de managers earnings management zullen toepassen. De motieven zijn samengevat in reviews van earnings management: Healy en Wahlen (1999), Fields e.a. (2001) en Vander Bauwhede (2003). Om de motieven overzichtelijk te kunnen presenteren, worden ze in drie categorieën ingedeeld. Deze indeling wordt door Healy en Wahlen (1999) gehanteerd. De drie categorieën zijn: de kapitaalmarkt motieven, de contractuele motieven en de wet- en regelgeving motieven. Daarnaast worden de categorieën aangevuld met motieven, die niet door Healy en Wahlen zijn benoemd. De motieven zullen beknopt worden besproken. § 2.2.1. De kapitaalmarkt motieven De beleggers en analisten bepalen de aandelenkoersen door de toekomstige kasstromen van de ondernemingen te disconteren. De financiële rapportages, zoals de jaarrekening, de kwartaalcijfers en de tussentijdse berichtgevingen, kunnen een belangrijke rol spelen bij het waarderen van de aandelen. De manager heeft een motief om de winst te sturen ten gunste van de ontwikkeling van de aandelenkoers op de korte termijn. Management buy out van aandeelhouders Bij deze vorm van management buy out wil het management de aandeelhouders uitkopen om zelf de eigenaar van de onderneming te worden. DeAngelo (1988) concludeert in haar onderzoek dat er een klein, niet-systematisch bewijs is, dat het management de winst verlaagt 11
  • 13. voor een management buy out. Ook de onderzoekers Perry en Williams (1994) vinden bewijs dat er winstverlagende accruals worden toegepast voor een management buy out. Initial public offers Dit is een soort van omgekeerd management buy out; het management probeert het aandelenkapitaal te vergroten door extra aandelen uit te geven. Het motief is de aandelenkoers “op te stuwen” om een groter bedrag binnen te halen. Friedlan (1994) en Teoh e.a. (1998a) concluderen uit hun onderzoeken, dat in de periode voorafgaand aan de initial public offers, winstverhogende accruals worden gebruikt. Voldoen aan de verwachtingen De beleggers en analisten hebben een bepaalde verwachting omtrent de winst van een onderneming. Wanneer er boven verwachting wordt gepresteerd, zal dit een positieve reactie op de aandelenkoers tot gevolg hebben. Maar als niet aan de verwachting wordt voldaan, zal een negatieve reactie ontstaan op de aandelenkoers. Dit blijkt uit het onderzoek van Ball en Brown (1968). De onderzoekers Skinner en Sloan (2002) hebben niet alleen de richting van het effect bepaald, maar ook de omvang. Het resultaat is in grafiek 1 weergegeven. Uit de grafiek blijkt, dat wanneer de verwachting van de markt met 1% wordt overtroffen de aandelenkoers gemiddeld 5,5% stijgt. Wanneer het resultaat 1% lager uitvalt dan de verwachting, dan daalt de aandelenkoers met gemiddeld 5,05% en de aandelenkoers stijgt met 1,63% als aan de verwachting wordt voldaan. Bij groeiaandelen (hoge mate van overwaardering) is de reactie nog sterker; gemiddeld 10% stijging van de aandelenkoers bij het overtreffen van de verwachting met 1% en 15% daling van de aandelenkoers wanneer het resultaat 1% lager uitvalt. Hieruit blijkt dat er een duidelijk motief is om earnings management toe te passen. Grafiek 1: Aandelenkoers reactie bij overtreffen en niet voldoen aan de verwachting van de markt. 103.274 kwartaal observaties in de periode van 1984-1996. Bron: Skinner en Sloan (2002) 12
  • 14. § 2.2.2. De contractuele motieven Volgens Jensen en Meckling (1976) kan een onderneming gezien worden als een groep van contracten. De onderneming heeft contracten afgesloten met de werknemers, de kredietverschaffers, het management en de leveranciers. Het doel van de onderneming is het minimaliseren van de contractkosten, onderhandelingskosten, kosten voor monitoring en kosten voor heronderhandelingen. Dividend Voor de aandeelhouders is het dividend een vergoeding voor het beschikbaar stellen van kapitaal. Sommige ondernemingen hadden in het verleden een jaarlijkse doelstelling opgesteld voor de groei van de winst per aandeel, om de beleggingsrisico’s weg te nemen en de beleggers te stimuleren om bepaalde aandelen te kopen. In 2002 hebben zes AEX-fondsen een doelstelling opgesteld met dubbelcijferige groei van de winst per aandeel, Haas en Hanen (2003): Ahold, TPG en Philips beloofden hun aandeelhouders 15% groei, ING en Fortis 12% en Aegon 10%. De ondernemingen moesten de doelstellingen bijstellen, omdat deze niet haalbaar waren. Kasanen e.a. (1996) concluderen in hun onderzoek dat er een relatie bestaat tussen dividend en earnings management. Schulden De accountingcijfers spelen een belangrijke rol bij de contracten. De leveranciers eisen van de ondernemingen dat er bepaalde liquiditeit- en solvabiliteitsratio’s worden behaald. In de positive accounting theorie zijn door Zimmerman en Watts (1986) een drietal hypotheses opgesteld. Eén van deze hypotheses is de schuldenovereenkomst-hypothese. Deze voorspelt dat hoe hoger de debt-ratio van de onderneming en hoe dichter de onderneming bij het schenden van de schuldenovereenkomst is, des te waarschijnlijker het is, dat het management de accountingmethode kiest, dat de winst op de korte termijn zal verhogen. Defond en Jiambalvo (1994) concluderen in hun onderzoek dat de ondernemingen de winsten verhogen in het jaar voor het schenden van de overeenkomst. Dit is conform de schuldenovereenkomst- hypothese. Maar Sweeney (1994) vond ook in haar onderzoek dat de winsten worden verhoogd, een jaar na de schending. Dit is niet in overeenstemming met de schuldenovereenkomst-hypothese. Bonusplan Dit is het motief waarop dit onderzoek zich richt. Het bonusplan zal in subparagraaf 2.3.1. uitgebreid worden behandeld, maar zal nu in het kort worden besproken. Ook rond het bonusplan hebben Zimmerman en Watts (1986) een hypothese gevormd, de bonusplan- hypothese. De bonusplan-hypothese veronderstelt dat managers van ondernemingen met een bonusplan, waarschijnlijk voor de accountingmethode kiezen, waarbij de winsten van toekomstige perioden naar de huidige periode worden overgeheveld. Dit betekent dat managers altijd voor winstverhogende accountingmethodes kiezen om de bonussen te maximaliseren. In de onderzoeken van Healy (1985) en Holthausen e.a. (1995) worden situaties aangetroffen waarbij managers winstverlagende accountingmethodes zullen kiezen. Veranderen van chief executive officer De chief executive officer (CEO) kan in het laatste jaar van zijn diensttijd zijn variabele bonus verhogen. Dit heeft voor hem in de toekomst geen gevolgen, omdat hij dan niet meer in dienst is van de onderneming. De onderzoekers Murphy en Zimmerman (1993) hebben dit gedrag van de CEO met vier variabelen onderzocht: onderzoek- en ontwikkelingskosten, advertentiekosten, kapitaaluitgaven en accruals. Het resultaat van dit onderzoek is dat er geen 13
  • 15. bewijs kon worden geleverd, dat CEO’s systematisch de winsten verhogen in het jaar van aftreden. Murphy en Zimmerman vonden daarentegen wel bewijs dat de nieuwe CEO’s van slecht presterende ondernemingen “take a bath” strategie toepassen. De grote verliezen kunnen dan aan de oude CEO worden toegeschreven. Onderhandelingen met vakbonden De vakbonden onderhandelen namens de werknemer over de collectieve arbeidsovereenkomst. De vakbonden letten tijdens de onderhandeling op de winstgevendheid van de onderneming. Wanneer de onderneming grote winsten heeft gemaakt, is dit deels aan de inzet van de werknemers te danken. Hiervoor dienen ze ook beloond te worden, volgens de vakbonden. Liberty en Zimmerman (1986) hebben een onderzoek gedaan, waarbij ze veronderstelden dat de manager de winst verlaagt tijdens het onderhandelen met de vakbonden over de collectieve arbeidsovereenkomst. Ze concluderen dat de manager de winst verlaagt om de onderhandelingspositie te verbeteren. § 2.2.3. De wet- en regelgeving motieven Politieke kosten De derde hypothese, die in de positive accounting theorie is gevormd, is de politieke kosten- hypothese. Deze voorspelt dat grote ondernemingen eerder geneigd zijn om de accountingmethodes te kiezen, waarbij de winsten worden verlaagd. Zimmerman en Watts (1978) hebben een onderzoek gedaan naar het stemgedrag van ondernemingen bij het invoeren van General Price Level Adjustment. Ze zijn tot de conclusie gekomen, dat grote ondernemingen een voorkeur hebben voor de General Price Level Adjustment standaard, wanneer deze de winst verlaagt. Daarnaast trok Jones (1991) de conclusie, dat ondernemingen de winsten verlagen tijdens het onderzoek naar import verlichting om de handelscommissie tot een gunstig besluit te laten komen. De twee onderzoeken zijn conform de politieke kosten- hypothese. Belastingen Alle ondernemingen dienen belasting te betalen, in Nederland is dit de vennootschapsbelasting. Het verlagen van de te betalen belastingen is een duidelijk motief voor de manager om earnings management toe te passen. Maar vaak hanteren de belastingsautoriteiten een eigen stelsel van accountingregels om de winsten te bepalen, zodat de ruimte om earnings management toe te passen wordt verkleind. Holland en Jackson (2004) concluderen in hun onderzoek dat er een associatie bestaat tussen de hoogte van de post latente belastingen en de hoogte van de winst. § 2.3. Earnings management & beloningsplan Volgens Jensen en Meckling (1976) ontstaat er een probleem wanneer eigendom en leiding van elkaar wordt gescheiden. Dit probleem wordt het agency-probleem genoemd. Hoe kunnen de eigenaren (principal) ervoor zorgen dat de leiding (agent) van de onderneming de taken uitvoeren in het belang van de eigenaren? 14
  • 16. § 2.3.1. Het beloningsplan Om de interesse van de agent op dezelfde lijn te krijgen als de principal, dient volgens Jensen e.a. (2004) de agent hetzelfde belang te hebben als de principal. De leiding zou risico kunnen dragen in de vorm van een aandelenpakket. Daarnaast kan de leiding ook worden beloond voor het behalen van het gewenste resultaat. Over het algemeen kunnen de beloningsplannen de volgende componenten bevatten: vast salaris, variabele bonus, lange termijn bonus, optiepakket, aandelenpakket en pensioenbetaling. Het beloningsplan heeft zowel betrekking op het stimuleren van de winst op de korte termijn als de lange termijn. De korte termijn beloning voor de manager is de variabele bonus. De prestatie voor de korte termijn beloning wordt vaak gemeten in de winst van de onderneming. Daarbij wordt de prestatie vergeleken met de prestaties van voorgaande jaren of de prestaties moeten een minimaal niveau behalen. Het gevaar om de manager alleen op korte termijn te belonen, is dat de manager zich gaat focussen op de korte termijn en de lange termijn uit het oog verliest. Hierdoor kan de manager wel waarde creëren voor de korte termijn, maar zal er waarde worden vernietigd voor de lange termijn. Een voorbeeld van focussen op de korte termijn is dat de manager niet of minder wil investeren in de onderzoeks- en ontwikkeling afdeling. Zodat de winsten voor de korte termijn stijgen (ook zijn beloning), maar op de lange termijn geen overlevingskans is voor de onderneming. De aandelenkoers wordt vaak gebruikt om de prestaties op de lange termijn te meten. De aandelenkoers reflecteert de waarde van de onderneming (of zou moeten). Wanneer de manager waarde heeft gecreëerd voor de onderneming, zal hij door de verkregen opties of aandelen worden beloond voor zijn prestaties. Het gevaar van de traditionele optieplannen is dat de manager wordt beloond, terwijl er voor de aandeelhouders waardevernietiging heeft plaatsgevonden. Dit wordt veroorzaakt, omdat bij het opstellen van het optieplan geen rekening wordt gehouden met de ondernemingskostenvoet. Jensen e.a. (2004) bevelen aan om geïndexeerde opties te hanteren, waarbij de uitoefenprijs van de optie gecorrigeerd wordt met de ondernemingskostenvoet, zodat de manager niet wordt beloond voor waardevernietiging. § 2.3.2. Het agency-probleem Het agency-probleem is aan het begin van deze paragraaf kort besproken. Het lijkt erop dat het beloningsplan een oplossing is voor het agency-probleem. De agent krijgt door het beloningsplan dezelfde interesse als de principal. Maar is hierbij het agency-probleem opgelost? Om hierop een antwoord te geven, zal ik de explosieve groei van opties in de tweede helft van de jaren ‘90 van de vorige eeuw bespreken. Jensen e.a. (2004) signaleren dat vanaf 1995 de populariteit van opties toe nam bij Amerikaanse ondernemingen. De opties bedroegen in 1995 28% van de totale beloningen voor de manager en steeg tot 54% in 2001 en zakte naar 47% in 2002. Zij noemen een aantal oorzaken van de explosieve groei van het gebruik van opties. Ten eerste werden door ondernemingen optie- en aandelenpakketten aan de managers gegeven om op de lange termijn waarde te creëren voor de aandeelhouders. Een andere oorzaak is de verandering in belastingwetgeving en verslaggevingsregels. De opties mochten tot een bedrag van $1 miljoen worden afgetrokken. Daarnaast moeten de aantallen uitstaande opties in de financiële verslaggeving worden opgenomen, maar niet de waarde daarvan. Jensen e.a. (2004) concluderen dat een andere oorzaak een belangrijke rol speelde. De raden van bestuur dachten dat opties een goedkope manier waren om de werknemers te belonen, maar realiseerden niet dat de waarde van de opties toenemen, wanneer de aandelenkoers stijgt. 15
  • 17. In het begin van de jaren ‘90 van de vorige eeuw begon internet een weg te vinden in onze samenleving. Met de opkomst van de “nieuwe” economie groeide het aantal “dot.com” ondernemingen met een razend tempo. Ook gingen veel ondernemingen naar de beurs. De wereld beleefde een hoogconjunctuur. De manager beloofde de beleggers een jaarlijkse groei van de onderneming, zodat de beleggingen in deze onderneming voor de beleggers aantrekkelijk zouden zijn. Om aan de groei te kunnen voldoen, werden door de ondernemingen acquisities gedaan. Doordat de bomen tot in de hemel leken te groeien, wilde iedereen hiervan profiteren. Hiervoor leenden veel mensen kapitaal om aandelen te kopen of om andere beleggingen te doen. Als gevolg hiervan stegen de koersen van aandelen en andere effecten tot enorme hoogten. De aandelen werden op de beurs veel meer waard dan ze in werkelijkheid waard waren, de aandelen werden overgewaardeerd. Beleggers leefden in een euforie en de prijzen van de aandelen werden steeds maar verder opgedreven, dit tegen alle economische logica in. Door de bovengenoemde spiraal werking, ontstond een nieuw agency- probleem. Door het grote pakket opties wilde de manager de aandelenkoers opdrijven om een hogere beloning binnen te halen. Dit ging ten koste van de waardecreatie van de onderneming voor de lange termijn. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het beloningsplan zowel een oplossing is als een bron van het agency-probleem. § 2.3.3. Het variabele bonusplan Het onderzoek van Healy (1985) vormt de basis voor dit onderzoek en daarom wil ik het onderzoek dat hij verrichtte uitvoerig bespreken. In het artikel “The effect of bonus schemes on accounting decisions” probeert hij een verband te leggen tussen het gebruik van accruals, accountingbeslissingen en de prikkel om de gerapporteerde winst te sturen ten gunste van de bonussen. In eerder uitgevoerde onderzoeken¹ werd verondersteld, dat managers winstverhogende accountingmethodes kiezen om de bonussen te maximaliseren. Bij deze onderzoeken worden een aantal problemen niet onderkend. Ten eerste wordt de winstdefinitie in het bonusplan genegeerd; winsten worden vaak zo gedefinieerd dat bepaalde accounting beslissingen geen effect hebben op de bonussen. Ten tweede veronderstellen de eerder uitgevoerde onderzoeken, dat de managers altijd winstverhogende accountingmethodes zullen kiezen. Healy gaat ervan uit dat er ook situaties zijn, waarbij de managers winstverlagende accountingmethodes kiezen, dit kan bijvoorbeeld door middel van “taking a bath” strategie. Deze strategie kan uitgevoerd worden door bijvoorbeeld versneld af te schrijven op activa, dat geen gevolgen heeft voor toekomstige kasstromen. Healy wil met zijn onderzoek het verband aantonen tussen het gebruik van accruals en de prikkel om de gerapporteerde winsten te sturen ten gunste van de bonussen. Daarvoor gebruikt hij een accruals toets. Hij definieert accruals als het verschil tussen de gerapporteerde winst en de kasstroom op operationele basis. De beschikbare ondernemingsjaren zijn ingedeeld in drie portefeuilles: LOW, UPP en MID. De variabele bonus is in grafiek 2 weergegeven. De indeling is op basis van minimale bonus (threshold), maximale bonus (cap) en de winst. Deze gegevens worden verkregen uit jaarrapporten van de ondernemingen. De ondernemingsjaren worden in portefeuille UPP ingedeeld, wanneer de kasstroom op operationele basis de maximale bonus overschrijdt. (rechter horizontale lijn) De theorie zegt dat de kasstroom op operationele basis plus non-discretionary accruals, groter moet zijn dan de maximale bonus om in de UPP portefeuille te worden ingedeeld. Bij dit onderzoek wordt de kasstroom op operationele basis als proxy gebruikt, omdat de non-discretionary accruals niet observeerbaar zijn. 16
  • 18. De portefeuille LOW bevat de ondernemingsjaren, waarbij de winst lager is dan de drempel die in het bonusplan is opgesteld. (linker horizontale lijn) De theorie zegt dat de kasstroom op operationele basis plus non-discretionary accruals lager moet zijn dan de drempel. De drempel voor de ondernemingsjaren is niet observeerbaar. Daarom kan de methode, die bij het indelen van de ondernemingsjaren in de portefeuille UPP wordt gehanteerd, niet worden gebruikt. De ondernemingsjaren worden in de portefeuille LOW ingedeeld, wanneer er geen bonus is uitgekeerd. De portefeuille MID bevat de ondernemingsjaren die tussen de drempel en het plafond van de bonus bevinden. (incentive zone) ¹ Watts en Zimmerman (1978), Hagerman en Zmijewski (1979) Holthausen (1981) en Hagerman en Zmijewski (1981). Grafiek 2: relatie tussen variabele beloning en prestatie. Bron: Jensen e.a. (2004) De belangrijkste aannames van Healy: • Managers zijn rationeel. • Managers hebben zowel de neiging om winstverhogende als winstverlagende accruals toe te passen. • Kasstromen worden niet gemanipuleerd door de managers. • Managers hebben een meerdere periode horizon. • De discretionary accruals zijn in de perioden opgeteld gelijk aan nul. • De omvang van de discretionary accruals is gelimiteerd tot een vast bedrag per periode. • Bonussen zijn het enige motief om accruals toe te passen. • Meten van accruals door verschil tussen gerapporteerde winst en cashflow op operationele basis. • Totale accruals dienen als proxy voor discretionary accruals. • Non-discretionary accruals zijn niet observeerbaar. 17
  • 19. De drempel van de bonussen zijn niet observeerbaar. • Discretionary accruals hebben alleen effect op de timing van de gerapporteerde winst. • Accruals keuze heeft alleen effect op de winsten, niet op de kasstromen. • De hoogte van de accruals variëren niet met de economische omgeving van de onderneming. De populatie van Healy’s onderzoek is gevormd door ondernemingen, die in 1980 op de lijst van de Fortune Directory of the 250 largest U.S. Industrial Corporations stonden. De beschikbare copy van de bonusplannen werden verkregen van drie bronnen: Peat Marwick, Cititcorp Library en Baker library at Harvard Business School. De data komen uit de periode van 1930-1980. Er zijn 156 ondernemingen verwijderd van de onderzoeksdata, omdat bij 123 ondernemingen het bonusplan niet voor het publiek beschikbaar was, bij 6 ondernemingen waren de bonussen niet beschikbaar en bij 27 ondernemingen was de hoogte van de bonus gekoppeld aan een percentage van het salaris. Deze informatie was niet beschikbaar, zodat deze niet zijn opgenomen in de onderzoeksdata. Daarnaast zijn er ondernemingen, waarbij de bonus afhankelijk is van het bonusplan en het prestatieplan. Hierbij is het moeilijk om de effecten specifiek aan het bonusplan toe te schrijven. Daarom zijn er 239 onderneming niet opgenomen in de onderzoeksdata. In totaal zijn 94 ondernemingen geschikt bevonden, met een totaal van 1527 ondernemingsjaren. De resultaten van het onderzoek Voor het analyseren van de data worden twee verschillende toetsen gebruikt, de Chi²-toets en de t-toets. De accruals kunnen zowel positief als negatief zijn. De Chi²-toets wordt tweezijdig getoetst, waarbij het percentage van de accruals van observatie wordt vergeleken met het verwachte percentage bij verandering. De t-toets wordt eenzijdig getoetst, waarbij het verschil in het gemiddelde accruals van de portefeuille wordt getoetst. Er zijn drie testgroepen: • testgroep A bonusplan met drempel maar zonder plafond, • testgroep B bonusplan met zowel drempel als plafond, • testgroep C is het totaal van de twee testgroepen. In testgroep A heeft de portefeuille LOW een lager gemiddelde accruals dan portefeuille MID. Dit wijst er op dat managers in portefeuille LOW waarschijnlijk eerder geneigd zijn om winstverlagende accruals toe te passen dan bij portefeuille MID. De Chi²-toets is niet significant, maar de t-toets is wel significant bij een waarde van 0,01. In testgroep B hebben de portefeuilles LOW en UPP een negatief gemiddelde accruals. De portefeuille MID heeft een positief gemiddelde accruals. Dit betekent dat bij de portefeuilles LOW en UPP winstverlagende accruals worden toegepast en bij de portefeuille MID winstverhogende accruals. De Chi²-toets is significant bij een waarde van 0,05. De kans is groter op negatieve accruals, wanneer het bonusplan zowel een drempel als een plafond bevat. De t-toets is significant bij een waarde van 0,005. Bij testgroep C zijn de bovengenoemde testgroepen samengevoegd. De resultaten van de testgroepen B en C verwerpen de nul hypothese. Er is een verband tussen het gebruik van discretionary accruals en motivatie van de managers om de gerapporteerde winsten te beïnvloeden, ten behoeve van het bonusplan. 18
  • 20. De beperkingen Bij de bovengenoemde testen van Healy zijn een aantal beperkingen. Het toevoegen van ondernemingsjaren aan de portefeuille LOW veroorzaakt ruis. Het ondernemingsjaar wordt toegevoegd aan de portefeuille LOW, wanneer de gerapporteerde winst lager is dan de drempel. De gerapporteerde winsten en de totale accruals bevatten non-discretionary accruals. De ondernemingsjaren met negatief non-discretionary accruals worden toegevoegd aan de portefeuille LOW en er wordt verondersteld dat de totale accruals van het ondernemingsjaar negatief is. De selectieruis verhoogt de kans op incorrecte verwerping van de nul hypothese. De tweede beperking is de fout in de meting van discretionary accruals. De totale accruals worden gebruikt als proxy voor de discretionary accruals. Meetfout in de proxy hebben verband met de kasstroom op operationele basis en de winsten. Deze variabelen worden gebruikt om de ondernemingsjaren toe te voegen aan de verschillende portefeuilles. De derde beperking is de meetfout in de winst voor discretionary accruals. De meetfout in winst voor discretionary accruals heeft een perfecte negatieve correlatie met de meetfout in discretionary accruals. De positieve meetfout in de winst voor discretionary accruals wordt toegevoegd aan de portefeuille UPP. Ook door deze beperking is het mogelijk dat de nul hypothese onterecht wordt verworpen. De kritiek Kaplan (1986) geeft in een artikel zijn commentaar op het onderzoek van Healy. De bonus maximalisatie theorie van Healy verschilt van de traditionele winstsmoothing theorie wanneer de winsten laag zijn. De traditionele theorie voorspelt gebruik van positieve accruals en de theorie van Healy voorspelt het gebruik van negatieve accruals. Bij hoge winsten voorspellen beide theorieën, dat gebruik wordt gemaakt van negatieve accruals. Bij het onderzoek van Healy bestaat de accountingwinst als de som van de kasstroom op operationele basis, non-discretionary accruals en discretionary accruals. Discretionary accruals worden gedefinieerd als verandering in het werkkapitaal plus de afschrijvingen. Kaplan heeft problemen met het definiëren van discretionary accruals van Healy, omdat veel discretionary accruals de kasstromen wel beïnvloeden, maar de winsten niet. Healy heeft een omgekeerde kijk, hij veronderstelt dat de kasstroom is gegeven en dat de discretionary accruals de winst beïnvloedt maar niet de kasstroom. Het vertragen of versnellen van de afgifte van de voorraad heeft alleen invloed op de kasstroom en niet op de winst. De timing van het betalen van de voorraden heeft alleen effect op de hoogte van de posten “kas” en “voorraad”, maar niet op de verlies- en winstrekening. Healy definieert de totale accruals als het verschil tussen accountingwinst en kasstroom op operationele basis. Hij erkent dat bij het meten van de totale accruals deze inclusief non- discretionary accruals zijn. Hij was niet in staat om de non-discretionary accruals te scheiden van de discretionary accruals. Healy neemt aan dat de totale accruals als proxy dient voor de discretionary accruals. Hierbij zijn de non-discretionary accruals gelijk aan nul. De fluctuatie van het niveau van het werkkapitaal is afhankelijk van de economische omstandigheden van de onderneming, waarmee Healy geen rekening houdt. Bij het uitvoeren van dit onderzoek, moet rekening gehouden worden met bovenstaande beperkingen genoemd door Healy en Kaplan. In het volgende hoofdstuk zal ik aangeven hoe ik in het onderzoek rekening probeer te houden met de beperkingen en hoe ik het probeer op te lossen. 19
  • 21. § 2.4. Meetmethodes van earnings management Earnings management is lastig te traceren. De onderzoekers beschikken alleen over externe financiële stukken; de jaarrapporten, de kwartaalcijfers en de persberichten. De interne stukken worden niet aan het publiek beschikbaar gesteld. Daarnaast is het lastig om te bepalen of de winstfluctuatie wordt veroorzaakt door het beleid, de sturing van het management of door de economische omstandigheden waarin de onderneming zich bevindt. Hierdoor is earnings management niet direct waarneembaar en meetbaar. Om earnings management te meten, wordt er gebruik gemaakt van proxy’s. Vander Bauwhede (2003) geeft drie methodes, hoe earnings management kan worden gemeten. Bij de eerste methode wordt nagegaan of de ondernemingen hun accountingmethodes zo kiezen, wijzigen of systematisch zo aanpassen om de winsten te sturen. De tweede methode is het meten van de accruals, die de ondernemingen gebruiken om de winst te sturen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen discretionary accruals en non-discretionary accruals. Ten slotte kan earnings management worden gemeten door discontinuïteit in de verdeling in het winstcijfer of door de jaarlijkse wijziging in het winstcijfer: hier wordt echter verder geen aandacht aan besteed. De meetmethodes vereisen een grote dataset. De accruals meetmethode wordt uitgebreid besproken, omdat deze meetmethode in dit onderzoek wordt gehanteerd. § 2.4.1. Het wijzigen van grondslagen De eerste methode om earnings management te meten, is het onderzoeken of ondernemingen hun accountingmethodes zo kiezen, zo wijzigen of systematisch zo aanpassen om hun winsten te sturen. Deze methode is relatief nauwkeurig in wat er gemeten dient te worden, maar zal niet alles meenemen. Door de flexibiliteit in de GAAP kunnen managers vaak een keuze maken tussen verschillende accountingmethodes. In het artikel “De kwaliteit van de financiële verslaggeving in Nederland” in het maandblad voor accountancy en bedrijfseconomie geschreven door Hoogendoorn en Mertens (2001) wordt gezegd dat er 2.348 miljard verschillende alternatieve grondslagen van waardering en resultaatbepaling zijn in Nederland. Dit getal mag niet te absoluut worden genomen, omdat verschillende alternatieven op dezelfde winst- en vermogencijfers uitkomen. Daarnaast kunnen niet alle alternatieven onafhankelijk van elkaar worden gekozen. Stelselwijzingen maken een inbreuk op de vergelijkbaarheid in tijd van informatie. Daarom worden er eisen gesteld aan wijzigingen, zodat de tijdsvergelijking mogelijk blijft. De RJ 140.102 heeft het geheel van grondslagen en regels voor het opstellen van jaarrekeningen in de volgende categorieën ingedeeld: A: waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen. 1. de grondslagen voor waardering van activa en passiva. 2. de grondslagen voor de resultaatbepaling. 3. de criteria betreffende de noodzaak respectievelijk de toelaatbaarheid van rechtstreekse mutatie van het eigen vermogen. B: consolidatiegrondlagen. C: grondslagen voor de presentatiewijze. D: grondslagen voor het kasstroomoverzicht. 20
  • 22. Alleen een wijziging in categorie A zal leiden tot een verandering in de kasstroom. Healy (1985) heeft onderzoek gedaan naar de vrijwillige verandering in de accountingmethodes in de Verenigde Staten. Hij veronderstelde dat de managers veranderingen in de accountingmethodes gebruiken ten behoeve van de bonussen. De uitkomsten van zijn onderzoek weerlegde zijn veronderstelling. Een mogelijke verklaring is dat managers makkelijker gebruik kunnen maken van accruals dan van stelselwijzigingen. Daarnaast kan een verandering in de accountingmethode invloed hebben op de huidige en toekomstige kasstromen. § 2.4.2. De accruals meetmethode In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk is aandacht geschonken aan het ontstaan van accruals. De totale accruals (AC) bestaan uit discretionary accruals (DA) en non-discretionary (NA) accruals. Voor het bepalen van de NA zijn in de loop der jaren veel verschillende meetmodellen ontwikkeld. In deze subparagraaf zal ik de meetmodellen van Healy (1985), DeAngelo (1986), Jones (1991), Dechow e.a. (1995) en Peasnell e.a. (1999) bespreken. Het meetmodel van Healy Healy definieert accruals als het verschil tussen de gerapporteerde winst en de kasstroom op operationele basis. Hij gebruikt de totale accruals als proxy voor de DA, omdat de NA volgens hem niet observeerbaar zijn. De volgende formule hanteert hij voor het berekenen van de totale accruals: AC = -DEP – (XI . D¹) + AR + INV - AP – [( TP + D) * D²] AC = totale accruals; DEP = afschrijvingen; XI = buitengewone zaken; AR = debiteurensaldo minus debiteurensaldo vorig jaar; INV = voorraad minus voorraad vorig jaar; AP = crediteurensaldo minus crediteurensaldo vorig jaar; TP = latente belastingen minus latente belastingen vorig jaar; D¹ = 1 wanneer de winst in het bonusplan is omschreven als na buitengewone zaken; = 0 wanneer de winst in het bonusplan is omschreven als voor buitengewone zaken; D² = 1 wanneer de winst in het bonusplan is omschreven als na winstbelasting; = 0 wanneer de winst in het bonusplan is omschreven als voor winstbelasting. Waar de NA als volgt wordt gedefinieerd: NA = ∑ TA/ T De DA zijn het verschil tussen de AC en NA. Hierbij wordt verondersteld dat er geen earnings management wordt toegepast in de NA. Het meetmodel van DeAngelo DeAngelo (1986) heeft een onderzoek gedaan naar de prikkel om de winsten te verlagen om een management buyout te realiseren. De methode van Healy dient als basis voor haar meetmodel van de accruals. Ze neemt aan dat de totale accruals (AC) van de vorige periode 21
  • 23. een maatstaf zal zijn voor de huidige accruals. De AC worden bepaald door de verandering van de huidige accruals ten opzichte van de accruals van de vorige periode te nemen. Ervan uitgaan dat de winsten niet gemanipuleerd zijn door de managers. Het verschil met het meetmodel van Healy is dat DeAngelo de AC van de vorige periode gebruikt, in plaats van de gemiddelde AC. Het meetmodel van DeAngelo wordt beschouwd als een bijzondere vorm van Healy’s meetmodel. NA = AC т- DA т = (AC т - AC т- )/ Totale activa т- Het meetmodel van Jones Jones (1991) onderzocht of winststuring is toegepast om de winsten te verlagen tijdens een onderzoek naar import verlichting door de Amerikaanse handelscommissie. Voor dit onderzoek heeft Jones haar meetmodel voor earnings management gebaseerd op het meetmodel van DeAngelo. Het meetmodel van Jones heeft een aantal aanvullingen. Kaplan (1985) gaf aan dat de accruals afhankelijk zijn van de economische omstandigheden van de onderneming. De meetmodellen van Healy en DeAngelo houden hier geen rekening mee. Wanneer de omzet het niveau van de NA beïnvloedt dan zal deze factor in het meetmodel opgenomen moeten worden. Jones heeft haar meetmodel op basis van een regressieformule ontwikkeld. NA = α¹ (1/A т- ) + α² ( REV т /A т- ) + α³ (PPE т / A т- ) AC т = totale accruals in het jaar t. A т-1 = totale activa in het jaar t-1. REV т = omzet in het jaar t min omzet in het jaar t-1. PPE т = materiële activa. α¹, α², α³ = ondernemingsspecifieke parameters. De ondernemingsspecifieke parameters worden bepaald door: AC = a¹ (1/A т- ) + a² ( REV т /A т- ) + a³ (PPE т / A т- ) + ε De componenten REV en PPE worden gebruikt om het non-discretionary deel van de AC te beheersen. De wijziging in de omzet beheerst de economische omstandigheden, waarin de onderneming zich bevindt en is verbonden met de verandering in het werkkapitaal. Het PPE component is opgenomen in het meetmodel om het deel, dat gerelateerd is aan afschrijvingen te beheersen. Ook in het meetmodel van Jones worden de DA geschat door het verschil tussen AC en NA. Het meetmodel van Dechow e.a. Dechow e.a. (1995) hebben het risico van beïnvloeding van de omzet door de manager onderkend. Als gevolg hiervan hebben ze aan het meetmodel van Jones een modificatie aangebracht. Het basis meetmodel van Jones meet de DA slecht, wanneer de manager wel een oordeel kan vormen over de omzet. De manager kan de omzet in de boekhouding sturen, door de omzet eerder te realiseren of door de omzet te vertragen en later in de boekhouding op te nemen. De omzet wordt aangepast met de verandering in de ontvangsten van de onderneming. Het uitgewerkte meetmodel wordt het gemodificeerde Jones meetmodel genoemd en wordt als volgt weergegeven: 22
  • 24. NA = α¹ (1/A т- ) + α² [( REV т/A т- ) - ( REC т/A т- )] + α³ (PPE т /A т- ) REC т = netto ontvangsten in het jaar minus netto ontvangsten in het jaar t-1. De overige componenten zijn benoemd bij het Jones meetmodel. Het meetmodel van Peasnell Dit meetmodel maakt net als het meetmodel van Healy gebruik van een drempel. Peasnell e.a. (1999) veronderstellen dat, wanneer de huidige winst voor sturing lager is dan nul of lager is dan de winst van de vorige periode, de managers winstverhogende accruals zullen toepassen. En wanneer de winst groter is dan nul met een bepaalde marge of de winst van de vorige periode met een bepaalde marge, dan zullen de managers winstverlagende accruals toepassen. In regressieformule is de abnormale accruals als volgt geformuleerd: AA = βº+ β¹.BELOW + β². HIGH+ β³. OUT + γ¹ OUT. BELOW +λ¹ OUT. HIGH + β4. AC + γ² AC. BELOW + λ² AC. HIGH +∑ controls +ε BELOW = 1 wanneer de winst zich onder de veronderstelde drempel bevindt. HIGH = 1 wanneer de winst zich boven de veronderstelde drempel met de bijbehorend marge bevindt. OUT = aantal externe commissieleden. AC = 1 wanneer er een auditcomité aanwezig is . = 0 wanneer er geen auditcomité aanwezig is. Controls zijn een groot aantal factoren, die een rol kunnen spelen. Deze moeten beheerst worden om het “weglaat” probleem van belangrijke factoren te minimaliseren. De factoren zijn: eigendomsstructuur, controle bij een van de Big Five (1999) accountantskantoren, omvang van de ondernemingen en schuldenstructuur. De keuze voor de meetmethode voor het onderzoek wordt aan het einde van deze paragraaf gegeven en toegelicht. § 2.4.3. De keuze Bissessur en Langendijk (2005) geven een frequentietabel van de gepubliceerde artikelen in de wetenschappelijke literatuur over de gehanteerde methodes voor de periode van 1999- 2004. Uit de frequentietabel 1 kan worden afgelezen, dat de totale accruals methode het vaakst wordt gebruikt om earnings management te bepalen. Tabel 1: Frequentie verdeling van gepubliceerde artikelen voor de periode van 1999-2004. Maatstaf voor beïnvloeding Aantal artikelen Percentage Totale accruals modellen 37 45,68% Specifieke accruals modellen 22 27,16% Overige modellen 22 27,16% Totaal 81 100,00% Bron: Bissessur en Langendijk (2005) 23
  • 25. Dechow e.a. (1995) onderzochten welk meetmodel earnings management het beste detecteert. De meetmodellen worden in het onderzoek aan vier testen onderworpen. De conclusie van de onderzoekers is dat het gemodificeerde Jones meetmodel de meeste testkracht voor earnings management heeft. Het meetmodel van Peasnell is niet in dit onderzoek getest. In de recente literatuur van: Van Praag (2001), Vander Bauwhede (2003) en Scott (2003), wordt het meetmodel van Peasnell niet besproken. Daarentegen wordt er aandacht geschonken aan het gemodificeerde meetmodel van Jones. Hieruit trek ik de conclusie dat het meetmodel van Peasnell niet superieur is aan het gemodificeerde meetmodel van Jones. Daarom heb ik de keuze gemaakt, om het gemodificeerde Jones meetmodel te gebruiken voor dit onderzoek. § 2.5. Earnings management in Nederland De meeste onderzoeken naar earnings management zijn in de Verenigde Staten uitgevoerd. De wet- en regelgeving en het toezicht op de handhaving van de verslaggevingsregels zijn in de Verenigde Staten anders dan in Nederland. Het verschil kan leiden tot afwijkende resultaten in de onderzoeken van beide landen en kan ervoor zorgen dat de manager een andere methode zal gebruiken voor winststuring. In deze paragraaf zal ik kort de wet- en regelgeving en de onderzoeken naar earnings management in Nederland bespreken. § 2.5.1. De wet- en regelgeving In Nederland is de verslaggeving vastgelegd in Titel 9, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Hierin is de algemene kade vastgelegd en spelen de begrippen “maatschappelijk aanvaardbare normen” en “inzicht” een belangrijke rol. Het eerste begrip geeft de regelopstellers veel ruimte om een specifieke invulling te geven. Van de specifieke wetsbepaling mag worden afgeweken, indien het inzicht dit vereist. Ondernemingen worden ingedeeld in de categorie: groot, middel of klein. Dit is afhankelijk van de omzetgrootte, de activa omvang en het aantal werknemers. De categorie bepaalt de gedetailleerdheid van de financiële verslaggeving van de onderneming. In Nederland zijn verschillende instanties in het leven geroepen om de specifieke invulling te geven aan de algemene kade en om toezicht te houden op de naleving van de verslaggevingsregels. Raad van de Jaarverslaggeving De overheid heeft het algemene kader vastgesteld, de specifieke invulling wordt door de Stichting Raad voor de Jaarverslaggeving uitgevoerd. De stichting bestaat uit vertegenwoordigers van regelopstellers, gebruikers (ondernemingen) en beroepsgroep (accountants) en heeft geen wettelijke of regelgevende bevoegdheid. De stichting heeft een orgaan Raad voor de Jaarverslaggeving, die belast is met het normstelsel in Nederland. De Ondernemingskamer De ondernemingskamer (OK) heeft een soortgelijke functie als de SEC. In tegenstelling tot de SEC houdt de OK passief toezicht. De OK is geen ambtelijke instantie, maar een rechtelijke instantie. Hierdoor kan de OK niet op eigen initiatief overgaan tot onderzoek van de jaarrekening. Het initiatief ligt bij de gedupeerden: aandeelhouders, werknemers, Vereniging van Effectenbezitter of Stichting onderzoeken bedrijfsinformatie. De taak van de OK is het beoordelen van de ingebrachte verzoeken en vervolgens de jaarrekeningen te toetsen aan de norm. Tegen de uitspraak van de OK is beroep mogelijk en de zaak zal dan voorgelegd worden aan de Hoge Raad. Bij de OK kan geen eis tot schade vergoeding worden ingediend, 24
  • 26. daarvoor zullen de gedupeerden een civiele procedure moeten starten. Het aantal zaken dat bij de OK worden voorgelegd is beperkt. Dit wordt veroorzaakt doordat er een wanverhouding lijkt te zijn tussen enerzijds het belang dat wordt gehecht door de gedupeerden aan herziening van een jaarrapport en anderzijds de tijd, moeite en geld, die het kost om een procedure aan te spannen. Autoriteit Financiële Markten Door gebrek aan eenduidige verslaggevingsregels en aan actief toezicht ontstaat er een grote flexibiliteit in het jaarrekeningbeleid. Door de grote schandalen als Enron, Parmalat en Ahold ontstond de vraag naar krachtig toezicht. In Nederland houdt de OK passief toezicht, dit moest veranderd worden. In het voorjaar van 2005 is het voorstel Wet toezicht financiële verslaggeving ingediend. Hierdoor krijgt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een vergelijkbare rol als de SEC. Het toezicht van de AFM bestaat uit de volgende taken. Ten eerste dient de AFM ervoor te zorgen dat ondernemingen de jaarrapporten tijdig bij de AFM deponeren. Vervolgens kan de AFM de jaarrapporten analyseren en verzoeken indienen om meer informatie te verstrekken. Ten slotte kan de AFM aanpassing van de jaarrapporten eisen. Bij de toedeling van de actief toezichthoudende rol aan de AFM blijft de OK gehandhaafd. Het toezicht van de AFM geldt alleen voor de beursgenoteerde ondernemingen. § 2.5.2. De onderzoeken Zoals boven is genoemd zijn de meeste onderzoeken naar earnings management in de Verenigde Staten uitgevoerd. In Nederland zijn een aantal onderzoeken naar earnings management gedaan, waarbij rekening is gehouden met de wet- en regelgeving en de grote flexibiliteit in de verslaggeving. Hoogendoorn en Mertens (2001) hebben de kwaliteit van de financiële verslaggeving in Nederland onderzocht en kwamen tot de conclusie dat er ruimte is voor earnings management in Nederland. Hieronder zal ik een aantal onderzoeken bespreken. Hoogendoorn (1990) deed onderzoek naar stelselwijzigingen van 1977 tot 1986 in Nederland. De conclusie is dat er een relatie kan worden gelegd tussen het gebruik van winstverhogende stelselwijzigingen en de relatieve winstsituatie van de ondernemingen. De winstverhogende stelselwijzigingen werden vaker gebruikt door ondernemingen, die in ongunstiger winstsituaties dan voorgaande jaren bevinden, dan vergelijkbare ondernemingen zonder stelselwijziging. Hierdoor konden de minder succesvolle ondernemingen winsten rapporteren, dat niet significant afwijkt van de voorgaande jaren. Daarnaast kon er minder verband worden gelegd tussen winstverlagende stelselwijziging en de relatieve winstsituatie. Ook kwam de “taking a bath” strategie nauwelijks voor. Van Praag (2001) onderzocht de mate van earnings management in Nederland in de periode van 1988 tot 1997. Hij gebruikte zowel de wijzigingen van grondslagen als de accruals methode om earnings management te meten. Van Praag concludeert dat stelselwijziging een relatief klein en positief effect heeft op de gerapporteerde winst. Daarnaast heeft het gebruik maken van de reorganisatievoorziening een relatief grote impact op de gerapporteerde winst. Bij slecht presterende ondernemingen worden de buitengewone lasten gemaskeerd door buitengewone lasten en bij best presterende ondernemingen gebeurt dit niet. Hierdoor ontstaat er een aanwijzing dat er aan earnings management wordt gedaan. Wanneer de winst laag is, wordt er rek in de verslaggeving gecreëerd en deze wordt gemaskeerd door buitengewone baten. Indien de winst hoog is, worden de buitengewone lasten niet gemaskeerd door buitengewone baten om de winst te drukken. Met de accruals methode vond hij dat de 25
  • 27. buitenste kwartielen van zijn waarnemingen (Q1 en Q3) een significant hoger gebruik van discretionary accruals heeft. Van Rooijen (2003) onderzocht hoeveel verslaggevingsalternatieven er in Nederland zijn en of er gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteit in de verslaggeving voor winstbeleid en winststuring. De Nederlandse jaarverslaggeving kent minimaal 85 verslaggevingsalternatieven, waaruit ondernemingen kunnen kiezen als ze hun winst rapporteren. Van Rooijen gebruikt de bandbreedte om de flexibiliteit voor de onderneming weer te geven. De bandbreedte bestaat uit: maximaal (agressief) en minimaal (conservatief) te rapporteren winst. Een onderneming kan “een getrouw beeld” van de winst geven binnen 5% tot 9% van de totale omzet. Hij concludeert: “rekening houdend met een gemiddelde nettowinstmarge van 7% kan terecht gesteld worden dat dit inderdaad het verschil kan zijn tussen redelijk goed en betrekkelijk slecht, redelijk gezond of zorgwekkend ongezond, net boven de streep of dik eronder”. De bandbreedte is nodig om aan de verwachting van de markt te voldoen. Naarmate de opties een belangrijkere rol spelen bij de beloning van de manager, zal de manager sterker sturen op het hoogst toelaatbare winstniveau. Wel of geen opties in de beloning van de manager zorgt voor een significant verschil in het gebruik van de flexibiliteit van de verslaggeving. 26
  • 28. 3. Research design In dit hoofdstuk bespreek ik het empirische onderzoek. In de eerste paragraaf beschrijf ik hoe ik aan de bruikbare data ben gekomen. Daarnaast worden de statistieken van de opbouw van de totale accruals en de beloningen van de managers gegeven. In § 3.2. bespreek ik uitgebreid welke methode ik gebruik voor dit onderzoek en wat de verwachtingen van het onderzoek zijn. In de derde paragraaf geef ik een analyse van de bevindingen van dit onderzoek. Dit hoofdstuk sluit ik af met een vergelijking van mijn bevindingen met de eerder uitgevoerde onderzoeken en geef ik mogelijke oorzaken van de afwijkende resultaten. § 3.1. De gebruikte data De gebruikte data voor dit onderzoek zijn afkomstig uit de jaarrapporten van de ondernemingen. De data zijn verzameld vanaf het boekjaar 2002 tot 2005 van de ondernemingen, die aan de Amsterdam Exchange (AEX) zijn genoteerd. Ik heb gekozen voor de data vanaf het boekjaar 2002, omdat vanaf 18 april 2002 de wet op openbaarmaking van de bezoldiging en het onderbezit van bestuurders en commissarissen werd ingevoerd. De onderneming dient een opgave van het bedrag van de bezoldiging voor iedere bestuurder openbaar te maken. De totale beloning wordt opgesplitst naar: periodiek betaalde beloningen, beloningen betaalbaar op termijn, uitkeringen bij beëindiging van het dienstverband, winstdelingen en bonusbetalingen. Hierdoor is het mogelijk om de beloningen van de CEO van de onderneming te verzamelen. Aan de AEX worden de 25 ondernemingen met de hoogste effectieve aandelenomzet genoteerd. In bijlage 1 is een lijst opgenomen van de ondernemingen, die van 2002 tot 2005 aan de AEX zijn genoteerd. Om de totale accruals van de ondernemingen vast te stellen, zijn de gegevens van voorgaande periodes nodig. Voor de ondernemingen die in 2002 een beursnotering hebben, dienen de gegevens van het boekjaar 2001 ook verzameld te worden. Voor de ondernemingen SBM Offshore en Versatel dienen respectievelijk de gegevens van de boekjaren 2002 en 2003 te worden verzameld. In totaal zijn 75 ondernemingsjaren beschikbaar, maar deze zijn niet allemaal bruikbaar voor het onderzoek. De verhandelbare aandelen van de Gucci Groep werden in april 2004 overgenomen door de grootaandeelhouder, hierdoor verloor de Gucci Groep haar notering aan de AEX. Daarom worden alleen de ondernemingsjaren 2002 en 2003 van de Gucci Groep meegenomen in het onderzoek. KPNQwest had een beursnotering in 2002, maar heeft op 31 mei van dat jaar een faillissement aangevraagd. Dit ondernemingsjaar wordt niet meegenomen in het onderzoek. Op 5 november 2002 werden de ondernemingen Logica en CMG gefuseerd tot LogicaCMG. Hierdoor ontstond een belangrijke, internationale speler in de ICT dienstverlening en draadloze telecommunicatie. De gegevens voorafgaand aan de fusie kunnen niet worden gebruikt als vergelijkingsmateriaal en daardoor wordt het ondernemingsjaar 2002 van LogicaCMG verwijderd van de bruikbare data. In totaal zijn 72 ondernemingsjaren bruikbaar voor dit onderzoek. De verdeling van de ondernemingsjaren is hieronder in frequentietabel 2 weergegeven. 27
  • 29. Tabel 2: frequentietabel 2002-2004. Jaar Ondernemingsjaren Percentage Cumulatief percentage 2002 23 31,94 31,94 2003 25 34,72 66,67 2004 24 33,33 100,00 Totaal 72 100,00 In tabel 3 worden de ondernemingsgegevens van de 72 bruikbare ondernemingsjaren weergegeven. De gegevens worden in miljoenen euro’s uitgedrukt, met uitzondering van de totale accruals. De gemiddelde totale activa bedraagt € 100,5 miljard, maar de mediaan bedraagt “slechts” € 10,1 miljard. Dit betekent dat er een beperkt aantal ondernemingen zijn, zoals de financiële instellingen, Koninklijke Olie en Unilever, die het gemiddelde erg doet toenemen. De gemiddelden in tabel 3 zijn berekend door alle waarnemingen bij elkaar op te tellen en door het totale aantal waarnemingen te delen. De totale accruals zijn gemiddeld 0,0587 negatief. Tabel 4 laat de opbouw van de totale accruals zien. De totale accruals zijn opgebouwd uit de volgende elementen: vlottende activa, liquide middelen, kortlopende schulden, belastingen en afschrijvingen. De elementen liquide middelen en belastingen hebben relatief minder invloed, omdat deze correctie-elementen zijn voor respectievelijk vlottende activa en kortlopende schulden. De afschrijvingen hebben de meeste invloed op de hoogte van de totale accruals. De gemiddelden zijn berekend door eerst de elementen door de totale activa van t-1 te delen. De uitkomsten hiervan worden vervolgens bij elkaar opgeteld en gedeeld door het aantal waarnemingen. Tabel 5 geeft de statistieken van de onafhankelijke variabelen, die in de regressieformule worden gebruikt om de non-discretionary accruals te bepalen. De uitkomsten van de regressieformule zullen in de analyse worden besproken. Tabel 3: ondernemingsgegevens. € x 1.000.000 Gemiddelde SD Q1 Mediaan Q3 Totale activa 100.591,98 200.923,17 3.687,62 10.113,78 40.608,75 Totale omzet 22.918,04 35.892,89 3.304,75 8.868,50 29.041,50 Netto winst 1.547,53 3.279,74 20,91 275,00 1.822,75 Totale accruals -0,0587 0,0739 -0,0990 -0,0544 -0,0139 Tabel 4: opbouw van de totale accruals. Gemiddelde SD Q1 Mediaan Q3 Vlottende activa -0,0301 0,1089 -0,0742 -0,0197 0,0257 Liquide middelen -0,0003 0,0578 -0,0235 0,0015 0,0214 Kortlopende schulden -0,0326 0,0852 -0,0603 -0,0229 0,0189 Belastingen -0,0006 0,0090 -0,0051 -0,0004 0,0036 Afschrijvingen 0,0609 0,0576 0,0324 0,0514 0,0706 Tabel 5: onafhankelijke variabelen. Gemiddelde SD Q1 Mediaan Q3 1/ activa t-1 0,0002 0,0002 0,0000 0,0001 0,0003 ( omzet/ activa t-1) - ( deb/ activa t-1) -0,0316 0,1822 -0,0699 -0,0099 0,0374 Materiële activa/ activa t-1 0,1825 0,1990 0,0387 0,1032 0,3299 28
  • 30. Voor dit onderzoek zijn de hoogten van het vaste salaris, de hoogte van de variabele beloning, de minimale variabele beloning en de maximale variabele beloning van belang. Deze gegevens worden in tabel 6 weergegeven. De gegevens zijn afkomstig van de internetsite van de Vereniging van Effectenbezitters. Op de internetsite worden voor alle CEO’s van ondernemingen genoteerd aan de Nederlandse Exchange, de verdeling van de totale beloning weergegeven. Het gemiddelde vaste salaris van de CEO’s bedraagt € 833.370. Dit bedrag is bepaald door alle vaste salarissen van de CEO’s van de jaren 2002-2004 op te tellen en vervolgens door het aantal waarnemingen te delen. De variabele beloning is in de periode van 2002-2004 gemiddeld 75% van het vaste salaris. Voor bijna alle ondernemingen geldt dat er een drempel is van 0%, maar voor de managers van Heineken is er een gegarandeerde variabele beloning van 6%. De gemiddelde maximale uitkeerbare variabele beloning is 101,74% van het vaste salaris. Tabel 6: beloningen van managers. € x 1.000 Gemiddelde SD Q1 Mediaan Q3 Vast salaris 833,37 355,70 598,09 755,50 995,25 Variabele beloning 613,58 558,52 150,59 446,00 960,90 Drempel * 0,25 1,21 0,00 0,00 0,00 Plafond * 101,74 40,19 85,00 100,00 125,00 Variabele beloning * 75,01 62,83 24,21 68,70 107,03 * % t.o.v. vast salaris Sommige ondernemingen hebben de jaarrekening zowel onder US GAAP als Dutch GAAP opgesteld. Daarnaast rapporteren sommige ondernemingen in verschillende valuta’s (US dollar en Britse pond). Om de vergelijkbaarheid te waarborgen, heb ik alle data onder de Dutch GAAP gehanteerd en de cijfers in euro’s gebruikt voor dit onderzoek. De wisselkoersen van de vreemde valuta’s per balansdatum zijn afkomstig uit de jaarrapporten van de ondernemingen. § 3.2. De methode De bruikbare data worden in drie groepen ingedeeld. Net als het onderzoek van Healy zal ik de groepen: UPP, MID en LOW gebruiken. De ondernemingsjaren worden in de groep UPP ingedeeld, wanneer uit het jaarrapport blijkt dat er een maximale bonus is uitgekeerd aan de manager. De groep LOW bevat de ondernemingsjaren, waarbij geen bonus is uitgekeerd aan de manager. Wanneer de bonus zich tussen het minimale en het maximale van de uitkeerbare bonus bevindt, zal het ondernemingsjaar in de groep MID worden ingedeeld. In de groep MID verwacht ik een positieve DA of in ieder geval een hogere DA dan de groepen LOW en UPP. Dit wordt veroorzaakt, doordat de manager in de groep LOW niet in staat is de minimale bonus te bereiken. Hierdoor wil de manager ruimte creëren voor de toekomst, zodat de kans op het behalen van de bonus in de toekomst wordt vergroot. De managers van de ondernemingsjaren in groep UPP hebben de maximale bonus uitgekeerd gekregen en kunnen ruimte “reserveren” voor de toekomst. De managers van de ondernemingsjaren in groep MID hebben een motief om de winsten op te stuwen, hierdoor kunnen ze hun bonus maximaliseren. Deze redenering is hieronder grafisch weergegeven. 29
  • 31. Grafiek 3: richting van earnings management bij een bepaald niveau van bonusuitkering. Minimale bonus Maximale bonus Minimale winst Maximale winst Bron: Van Praag (2001) In paragraaf 2.3.3. is het onderzoek van Healy uitgebreid besproken. Ook zijn er een aantal beperkingen aangegeven. Ten eerste was het in die tijd moeilijk of zelfs onmogelijk om alle ondernemingsjaren in de juiste groepen (portefeuilles) in te delen, omdat de informatievoorziening omtrent de bonussen van de managers niet openbaar werd gemaakt. Zoals in de vorige paragraaf is benoemd, zijn de ondernemingen verplicht om vanaf het boekjaar 2002 de bezoldiging van hun managers openbaar te maken in het jaarrapport. Hierdoor neemt de kans op foute indeling van de ondernemingsjaren af. Het kan voorkomen dat het bonusniveau niet valt te herleiden uit het jaarrapport. Om dit probleem op te lossen zal ik het ondernemingsjaar zorgvuldig vergelijken met het bonusbeleid en de bonusomvang van de voorgaande jaren van de onderneming, om toch een juiste indeling te maken. Daarnaast wordt het gebruik van totale accruals als proxy voor discretionary accruals als beperking gezien. Naar mijn inziens is dit niet helemaal juist; er zijn verschillende methodes om de omvang van earnings management te bepalen. Van de 81 artikelen die de afgelopen 5 jaar in wetenschappelijke literatuur zijn gepubliceerd, werden in 37 onderzoeken de totale accruals methode gehanteerd (45,68%). Hieruit concludeer ik dat de totale accruals benadering geen foute methode voor earnings management is. Bij het meetmodel van Healy wordt geen rekening gehouden met de economische omstandigheden, waarin de onderneming zich bevindt. Dit heb ik verholpen door het gemodificeerde meetmodel van Jones toe te passen om de discretionary accruals te bepalen. § 3.3. De analyse In deze paragraaf bespreek ik de analyses, die ik heb uitgevoerd om de bevindingen te toetsen. In de eerste subparagraaf komt de regressie-analyse aan bod. Vervolgens maak ik gebruik van de Chi²-toets om het verband te toetsen. In de derde subparagraaf toets ik de gevonden gemiddelden van de groepen UPP, MID en LOW. In de variantie-analyse worden de gemiddelden getoetst of deze significant van elkaar verschillen. In § 3.3.4. vergelijk ik de gevonden resultaten met de eerder uitgevoerde onderzoeken in zowel de Amerikaanse als de Nederlandse context. Daarnaast noem ik een aantal mogelijke oorzaken, waarom de gevonden resultaten afwijken van Healy’s veronderstellingen. 30
  • 32. § 3.3.1. Regressie-analyse De NA worden geschat door middel van het gemodificeerde Jones meetmodel. Hieronder is de regressieformule weergegeven. Uit de analyse blijkt dat de R² een waarde heeft van 0,3493. Dit betekent dat 34,93% van de variantie van de NA wordt verklaard door de drie onafhankelijke variabelen. De aangepaste R² corrigeert de R² voor het aantal onafhankelijke variabelen en het aantal waarnemingen. De aangepaste R² heeft een waarde van 0,3211. De F- waarde is 12,3491 en heeft een overschrijdingskans van 0,0000. De gemiddelden van de elementen zijn ongelijk aan elkaar. De bovengenoemde waarden worden in tabel 7 weergegeven. NA = α¹ (1/A т- ) + α² [( REV т/A т- ) - ( REC т/A т- )] + α³ (PPE т /A т- ) Het gemodificeerde Jones meetmodel gaat ervan uit dat de manager invloed uit kan oefenen op de hoogte van de omzet. De omzet wordt daarom aangepast met de verandering in de ontvangsten. Maar uit de analyse blijkt dat de regressieformule aan voorspellingswaarde afneemt, wanneer de omzet wordt aangepast. In tabel 8 worden dezelfde gegevens gepresenteerd als voor de gemodificeerde Jones meetmodel, maar nu met de toepassing van het Jones meetmodel. De R² heeft nu een waarde van 0,3613 en het aangepaste R² een waarde van 0,3335. Dit betekent dat de verandering in de omzet een betere voorspellingswaarde heeft dan de aangepaste omzet. Ook uit het onderzoek van Van Praag (2001) blijkt dat het Jones meetmodel een hogere F-waarde en een aangepaste R² waarde heeft dan de gemodificeerde Jones meetmodel. Een mogelijke verklaring die hij hiervoor geeft, is dat de verandering in de omzet een betere indicatie is voor de totale activiteiten. Daarnaast kan het zijn dat de ontvangsten beïnvloed worden door factoren van buitenaf, zodat er ruis in het meetmodel komt. Doordat het Jones meetmodel een hogere voorspellingswaarde heeft, zal ik gebruik maken van dit meetmodel om de DA te bepalen. Tabel 7: statistieken voor gemodificeerde Jones meetmodel. N R R² Adj. R² F Sig. α¹ α² α³ 72 0,5911 0,3493 0,3211 12,3491 0,0000 -66,7882 0,0920 -0,1521* *= significant bij 0,01 Tabel 8: statistieken voor Jones meetmodel. N R R² Adj. R² F Sig. α¹ α² α³ 72 0,6010 0,3613 0,3335 13,0081 0,0000 -50,0423 0,1079** -0,1606* *= significant bij 0,01 **= significant bij 0,05 In tabel 9 is de verdeling van de totale accruals weergegeven. Non-discretionary accruals en discretionary accruals vormen samen de totale accruals. Deze hebben respectievelijk -0,0433 en -0,0154 aan waarde. Tabel 9: het Jones meetmodel: non-discretionary accruals, discretionary accruals en totale accruals. Gemiddelde SD Q1 Mediaan Q3 Non-discretionary accruals -0,0433 0,0365 -0,0611 -0,0377 -0,0160 31
  • 33. Discretionary accruals -0,0154 0,0740 -0,0545 -0,0086 0,0326 Totale accruals -0,0587 0,0739 -0,0990 -0,0544 -0,0139 § 3.3.1. Chi²-toets Met de Chi²-toets wordt bepaald of er een verband bestaat tussen de verschillende groepen en de richting van de DA. Met de richting van de DA wordt bedoeld of de DA positief of negatief zal zijn. In tabel 10 is de verdeling in een kruistabel weergegeven. In de groep UPP zijn 12 negatief en 3 positief DA. En in de groep LOW zijn 7 negatief en 5 positief DA. De verdeling van de richting is conform de verwachting. In de groep MID zijn 23 negatief en 22 DA positief. De verwachting van deze groep is dat een groter aantal een positieve richting zal hebben. Zoals in § 3.2. is aangegeven verwacht ik een lagere gemiddelde DA bij de groepen UPP en LOW dan bij de groep MID. De gemiddelde DA is in overeenstemming met de verwachting, ondanks de kleine negatieve waarde van het gemiddelde van DA in de groep MID. Bij deze verdeling geeft de Chi²-toets een waarde van 3,8629 en heeft een p-waarde van 0,1449. Dit betekent dat de nulhypothese niet kan worden verworpen. Er bestaat geen verband tussen de verschillende groepen en de richting van de DA. Tabel 10: kruistabel discretionary accruals richting t.o.v. de verschillende groepen. Negatief Positief Totaal Gemiddelde UPP 12 3 15 -0,0388 MID 23 22 45 -0,0055 LOW 7 5 12 -0,0233 Totaal 42 30 72 -0,0154 Tabel 11: Chi²-toets Waarde Asymp.sign (2-sided) Pearson Chi-Square 3,8629 0,1449 § 3.3.3. Variantie-analyse De Chi²-toets geeft aan dat er geen verband bestaat tussen de verschillende groepen en de richting van de DA. De variantie-analyse toetst of de gemiddelden van de DA significant van elkaar verschillen. Uit tabel 10 blijkt dat de gemiddelden van elkaar verschillen, maar kunnen de verschillen statistisch worden onderbouwd? Hiervoor heb ik de variantie-analyse Bonferroni gebruikt. Deze geeft aan of het groepsgemiddelde significant van elkaar verschilt. Uit tabel 12 blijkt dat geen enkele groep significant van elkaar verschilt. Hoewel ik voor het Jones meetmodel heb gekozen, wil ik de gemiddelden van DA onder het gemodificeerde Jones meetmodel ook analyseren. Het is misschien mogelijk dat de gemiddelden onder het gemodificeerde Jones meetmodel wel significant van elkaar verschillen. In tabel 13 worden de gemiddelden van de DA onder het gemodificeerde Jones meetmodel weergegeven. Uit de variantie-analyse van het gemodificeerde Jones meetmodel blijkt dat ook met dit meetmodel geen significant verschil bestaat tussen de gemiddelden van de DA. 32
  • 34. Tabel 12: variantie-analyse Bonferroni van het Jones meetmodel. Gemiddelde Multi vergelijking verschil Standaard fout Sig. (I) (II) (I)- (II) UPP MID -0,0332 0,0220 0,4063 LOW -0,0155 0,0286 1,0000 MID UPP 0,0332 0,0220 0,4063 LOW 0,0177 0,0240 1,0000 LOW UPP 0,0155 0,0286 1,0000 MID -0,0177 0,0240 1,0000 Tabel 13: gemiddelde DA onder het gemodificeerde Jones meetmodel. Mod. Jones Gemiddelde UPP -0,0398 MID -0,0061 LOW -0,0251 Totaal -0,0163 Tabel 14: variantie-analyse Bonferroni van het gemodificeerde Jones meetmodel Multi Gemiddelde vergelijking verschil Standaard fout Sig. (I) (II) (I)- (II) UPP MID -0,0337 0,0221 0,3992 LOW -0,0147 0,0288 1,0000 MID UPP 0,0337 0,0221 0,3992 LOW 0,0190 0,0241 1,0000 LOW UPP 0,0147 0,0288 1,0000 MID -0,0190 0,0241 1,0000 § 3.3.4. Vergelijking In deze subparagraaf wil ik mijn bevindingen vergelijken met de resultaten van eerder uitgevoerde onderzoeken met betrekking tot het toepassen van earnings management ten behoeve van de bonussen. Uit het onderzoek van Van Praag (2001) blijkt dat de totale accruals op basis van het Jones meetmodel een waarde heeft van -0,0454. De NA en DA hebben respectievelijk een waarde van -0,0258 en -0,0195. De verdeling van de accruals is opgenomen in tabel 15. De overeenkomsten van deze resultaten zijn dat beide totale accruals een negatieve waarde hebben en dat in beide gevallen de NA groter zijn dan de DA. De gegevens verschillen niet extreem veel van elkaar. Wanneer ik puur naar de uitkomst van de totale accruals kijk, kan er gezegd worden dat het gebruik van totale accruals in Nederland is toegenomen. Hierbij heb ik geen analyse gemaakt omtrent de statistische onderbouwing van de uitspraak. 33
  • 35. Tabel 15: non-discretionary, discretionary accruals en totale accruals. Van Praag (2001) Dit onderzoek Non-discretionary accruals -0,0258 -0,0433 Discretionary accruals -0,0195 -0,0154 Totale accruals -0,0454 -0,0587 Daarnaast vergelijk ik mijn bevindingen met de resultaten van Healy (1985) en Holthausen e.a. (1995). De resultaten van deze onderzoeken zijn in tabel 16 weergegeven. Healy vond bij de portefeuilles LOW en UPP een significant lagere DA dan de portefeuille MID, bij een significantieniveau van 0,005. De portefeuille MID heeft een negatief gemiddelde DA. De bevindingen van dit onderzoek zijn conform de resultaten van Healy’s onderzoek. Alleen bij dit onderzoek verschillen de gemiddelden niet significant van elkaar. De onderzoekers Holthausen e.a. constateren daarentegen in de groep MID wel een positief gemiddelde DA en bij de groepen LOW en UPP een negatief gemiddelde. Maar Holthausen e.a. konden geen bewijs leveren, dat de groep LOW significant afwijkt van de groep MID. Hierdoor konden ze geen bewijs leveren dat de managers winstverlagende accruals gebruiken, wanneer de bonussen zich onder de drempel bevinden. Tabel 16: DA gemiddelden voor de onderzoeken van Healy, Holthausen e.a. en dit onderzoek. Healy (1985) Holthausen e.a. (1995) Dit onderzoek Meetmodel Healy Healy Mod. Jones Mod. Jones UPP -0,0536* -0,045 -0,024** -0,0398 MID -0,0117* -0,049 0,006 -0,0061 LOW -0,0437* -0,061 -0,005 -0,0251 *=significant bij 0,005 **= significant bij 0,01 De onderzoeken naar earnings management gebruiken grote hoeveelheden waarnemingen: Healy (1527), Holthausen e.a. (443) en Van Praag (611). Dit onderzoek heeft “slechts” 72 waarnemingen. Hierdoor hebben uitschieters een grotere invloed dan wanneer een groot aantal waarnemingen wordt gebruikt. Zoals in § 2.5. is aangegeven, zijn de meeste onderzoeken naar earnings management in de Verenigde Staten uitgevoerd. In de Verenigde Staten is het toezicht op de beursgenoteerde ondernemingen strenger dan in Nederland. In de Nederlandse financiële verslaggevingsregels is de flexibiliteit groot, zodat gebruik van de flexibiliteit in Nederland groter kan zijn dan in de Verenigde Staten. Dit kan het gevolg hebben dat de veronderstellingen van Healy niet voor Nederland gelden. De afschrijvingscomponent heeft een grote invloed op de omvang van de totale accruals. In het boekjaar 2002 moesten veel ondernemingen hun immateriële vaste activa afwaarderen. In 2002 is in totaal voor € 42,998 miljard afgeschreven. In de jaren 2003 en 2004 is respectievelijk € 30,369 miljard en € 27,635 miljard afgeschreven. De ondernemingen Ahold, KPN en Numico hebben in 2002 € 15,474 miljard afgeschreven en in 2003 ‘slechts’ € 5,178 miljard. Om een verklaring te vinden voor het feit waarom de resultaten van dit onderzoek niet in overeenstemming zijn met de veronderstellingen van Healy, worden de waarnemingen per 34